(Mikhaïl Kalatozov, Cuba/USSR 1964 – 141′)VORMING EN COPRODUCTIESOp 1 januari 1959 triomfeert de Cubaanse revolutie, op 24 maart 1959 sticht een wet het ICAIC (Instituto Cubano del Arte y Industria Cinematográficos), waaruit in 1960 de langspeelfilm Historias de la Revolución (Tomás Gutiérrez Alea) komt, die beïnvloed is door het Italiaanse neorealisme. Want volgens Ambrosio Fornet in 30 jaar film in de Revolutie kent de nieuwe Cubaanse film een “vormingsfase” (1959-1965): “
Bij gebrek aan een nationale traditie moesten het Italiaanse neorealisme, de Franse Nouvelle Vague, de Amerikaanse onafhankelijke cinema, de sovjetklassiekers, enz. worden overlopen. Waarbij de uitdaging was ze kritisch te assimileren en het beste eruit te halen om zo een nationale, non-conformistische, goedkope en rendabele cinema te creëren”. Om de kosten te drukken en aan het gebrek aan ervaring tegemoet te komen wordt er een beroep gedaan op de belangeloze hulp van buitenlandse cineasten voor enerzijds vorming aan de hand van seminaries e.d., anderzijds om coproducties op te zetten: de Nederlander Joris Ivens, de Fransen Chris Marker en Agnes Varda, de Uruguayaan Ugo Ulive, enz.
YA KUBAIn 1961 arriveert de sovjetcineast Mikhaïl Kalatozov en zijn cameraman Sergei Urusevsky, met wie hij Als de Kraanvogels Overvliegen (USSR, 1957) heeft gemaakt en in 1958 in Cannes de Gouden Palm heeft gewonnen. Voor het scenario kiest Kalatozov Jevgeny Jevtushenko, die met zijn gedichten de Cubaanse revolutie in de USSR heeft gepopulariseerd, en de Cubaanse schrijver Enrique Pineda Barnet. Barnet voert de sovjetploeg doorheen het land, terwijl ze ook Cubaanse films en documentaires zien en tal van deelnemers aan de revolutionaire gebeurtenissen ondervragen. Een eerste scenario is een reconstitutie van de etappes ervan, maar de auteurs voelen zich geremd door de overvloed aan historisch materiaal. De Sovjets zijn ook overweldigd door het land, zijn volk en zijn revolutie en Kalatozov opteert dan voor een filmisch gedicht waarin “de heldin de revolutie zal zijn en de held het volk” en de nadruk zal worden gelegd op de historische noodzaak voor het volk om zich te ontdoen van de regering van Batista. In een vooral visuele film, met tot het strikte minimum beperkte dialogen. Het scenario wordt afgewerkt in Moskou, waar Kalatozov aan zijn 2 scenaristen o.m. de (onafgewerkte) film Que Viva Mexico! (Eisenstein, 1931-32) laat zien. Terug naar Cuba om de “acteurs” te kiezen. Behalve enkele professionelen, zoals Sergio Corrieri of de Fransman Jean Bouise, zullen boeren de rol van boeren spelen, studenten die van studenten, enz. De opnames amper begonnen (uiteindelijk 14 maand lang, met 200 medewerkers!), breekt in oktober 1962 de rakettencrisis uit. Gevolgd door een jarenlange koele relatie tussen Cuba en de USSR, die slechts met de VS heeft onderhandeld, zonder Cuba te kennen.
MARIA, PEDRO, ENRIQUE & MARIANOSoy Cuba omvat de verhalen van 4 opeenvolgende personages (ingeleid door het gedicht Ik ben Cuba). We overvliegen Cuba, belanden dan midden een verarmde bevolking. Het landschap is majestueus (de film gebruikt filters en infrarode film om het zwart en wit op te drijven), de realiteit op aarde veel minder. Het 1e verhaal begint met de camera die van een schoonheidswedstrijd op het dakterras van het luxehotel Tropicana afdaalt naar het zwembad en met de baadsters meeduikt. Dan gaat het naar de kelders en de nachtclub, waar Maria zonder het medeweten van haar verloofde gedwongen is zich te prostitueren. Het 2e verhaal gaat over Pedro, die rietsuiker verbouwt op gehuurde gronden. Het heeft geregend, de oogst zal goed zijn. Tot de grootgrondbezitter opdaagt en hem zegt zijn gronden aan de United Fruit Company te hebben verkocht. Pedro steekt zijn velden en huis in brand en komt om. Het volgende verhaal is dat van de student Enrique en zijn vrienden militanten tegen de dictatuur. Het begint met Batista op een grote receptie, terwijl op straat Enrique een jonge Cubaanse beschermt tegen dronken Marines. Enrique staat op het punt een politiehoofd en moordenaar van studenten om te brengen. Wanneer vrienden in een clandestiene drukkerij worden gearresteerd leidt hij een betoging en wordt neergeschoten. In een ware krachttoer volgt de camera zijn met de Cubaanse vlag overdekte lijk doorheen de stad, stijgt dan op tot een hoge verdieping in een tabaksfabriek waar arbeiders aan het venster dezelfde vlag uithangen. Nog altijd zonder enige onderbreking verlaat de camera het gebouw en begeleidt van bovenuit de begrafenisstoet waar we tussen de massa volk de vlag op het lijk van Enrique onderscheiden. In het 4e verhaal verzorgt de arme boer Mariano, die in de bergen leeft, een guerillastrijder maar hij weigert aan te sluiten bij de strijd. Wanneer de luchtmacht van Batista bombardeert verliest hij een kind en moet hij vluchten. Hij zoekt de guerilla op, vraagt een wapen, antwoord: “
Ze worden veroverd op de vijand”. Soy Cuba eindigt met de mars, midden de palmbomen, van een alsmaar talrijker guerilla.
NO SOY CUBAVoor Ambrosio Fornet is de bloei van de Cubaanse film pas in 1966 begonnen want, op zeldzame uitzonderingen na, “vond de rest geen evenwicht tussen epos en drama. Idem voor de buitenlandse regisseurs die niemand overtuigden”, waarbij Fornet ook Soy Cuba aanhaalt. Welke zowel in Cuba als in de USSR slechts een week heeft gelopen. Het Cubaanse publiek herkent zich niet echt in die even grootse als romantische visie op de prerevolutie. Vaak wordt het zeer ongunstige oordeel onder de titel Yo no soy Cuba in het tijdschrift Bohemia geciteerd (een zelfde teneur in Revolución), maar er zijn ook positieve kritieken in de tijdschriften of dagbladen Hoy, Verde Olivo en Diario de la Tarde geweest. Volgens Alexander Calzatti, de assistent van Urusevsky, werd in de USSR geoordeeld dat de film teveel uitingen van Amerikaanse cultuur liet zien. Terwijl Kalatozovs vorige werkstuk als “de film van de dooi” de wereld is rondgegaan zal voor de (her)ontdekking van Soy Cuba eerst de Muur van Berlijn moeten vallen.
I AM CUBA: SCORSESE EN COPPOLAIn 1992 toont het festival van Telluride (USA) in een retrospectieve Kalatozov ook Soy Cuba. In 1995 steunen de cineasten Martin Scorsese en Francis Ford Coppola de release van de film door hun naam op de generiek te zetten. Later bevat de DVD een 26 minuten lang interview met Scorsese: “
Met een hele natie en een hele cultuur aan een historisch moment kunnen deelnemen valt met niets te vergelijken. Op het einde stappen de guerillastrijders naar en over ons: de Cubanen en andere kijkers ter wereld zouden ook in opstand moeten komen en zich bij hen aansluiten”. Coppola lijkt geen verklaringen over Soy Cuba te hebben afgelegd. Maar The Godfather II (1974) getuigde van sympathie voor zij die streden voor de omverwerping van Batista en tegen de Amerikaanse maffia. Na een bezoek aan Cuba in 1975 zegt Coppola er de Cubaanse film te hebben geapprecieerd en dat in Cuba “zij de vrijheid hebben om in een maatschappij te leven waar men het lot van het volk ter harte neemt, wat de echte vrijheid is”. In 1989 en in 1998 heeft hij de EICTV (Escuela Internacional de Cine y Televisión) bezocht, waar hij ook heeft onderwezen.
SOY CUBA – DE SIBERISCHE MAMMOETDe Braziliaan Vicente Ferraz, die 4 jaar filmcursus in de EICTV heeft gevolgd, keert naar Cuba terug om er de medewerkers aan Soy Cuba te ondervragen voor zijn documentaire Soy Cuba – O Mamute Siberiano (2004), waarmee hij voorts het fossiel (of de mammoet) die Soy Cuba ondertussen was geworden nieuw leven wil inblazen. Van de sovjetploeg strikt hij amper Alexander Calzatti, aan de Cubaanse kant is er een overvloed aan veteranen van de film. Ferraz legt ze één voor één onverhoeds een DVD van I am Cuba voor. Verbazing alom. Na veel lof voor Kalatozov en Urusevsky, “elke scène en opname waren een uitdaging”, zeggen ze wat hen ontgoochelde: “
Die lange, lange scène van de student die tussen de waterstralen van de politie zich langzaam naar de kapitein begeeft … het is echt niet het Cubaanse temperament”, “die gezwollen stem alsmaar Soy Cuba herhalend, hoe onwaarschijnlijk”. “
Op het moment dat de film uitkwam waren we meer geïnteresseerd in de Braziliaanse Cinema Novo”. Sommigen hebben evenwel Kalatozovs houding gewaardeerd toen die in volle rakettencrisis zei dat de film “poëtisch” zou blijven, maar ook stelling tegen het Amerikaanse imperialisme zou innemen. Alfredo Guevara, medestichter van het ICAIC en lange tijd de directeur ervan: “
Of Kalatozov, Urusevsky en al die andere Sovjets al dan niet erin zijn geslaagd ons te begrijpen is niet zo belangrijk. Ze hebben het ten minste geprobeerd en ze stonden dicht bij ons. Maar toen we zo sterk steun nodig hadden werd de film niet uitgebracht en nu de kwestie van die steun zich niet meer stelt wel”. Erg waarschijnlijk lijkt dat Soy Cuba niet beantwoordde aan de politieke lijn van Kroetchev, die op internationaal vlak de vreedzame coëxistentie met het kapitalisme voorhield en op nationaal vlak de parlementaire weg naar het socialisme.
SOMOS CUBAIn 2005 wordt Soy Cuba voor de eerste maal sinds 1964 vertoond in Cuba en wel samen met de documentaire van Vicente Ferraz. In de Cine Chaplin, de grootste zaal van Havanna, welke tot grote tevredenheid van Enrique Pineda is volgelopen: “
Na Scorsese en Coppola hebben de dagbladen de film herontdekt, maar voor ons heeft de ware herontdekking plaatsgehad toen het Cubaanse volk hem begon te waarderen. Wat slechts is gebeurd na Soy Cuba – O Mamute Siberiano. Er is iemand van buiten Cuba, maar met dezelfde tederheid als de sovjetcineasten, nodig geweest alvorens we de ongelooflijke zaken in die film opmerkten. Ik hield niet van het resultaat van ons werk, maar nu zie ik de waarde ervan in. En na die ervaring gebruikten de Cubaanse films niet meer uitsluitend de statische camera en begonnen de Cubaanse cineasten erop toe te zien dat hun scènes niet overdramatisch werden”.
SERGIO CORRIERIMet Soy Cuba huldigen we ook de theater- en filmacteur Sergio Corrieri, die op 29 februari 2008 is overleden. Tot op het einde van zijn leven was er niet een dag zonder dat hij in Cuba op straat werd aangeklampt voor zijn rol in de televisieserie En silencio ha tenido que ser (1981). Van zijn merkwaardige films vermelden we Memorias del subdesarollo (Alea, 1968), een internationaal succes, en El hombre de Maisinicú (Manuel Pérez, 1973). In 1990 gaf hij zijn artistieke loopbaan op om zich te wijden aan het werk van de ICAP, het Cubaanse instituut voor de vriendschap met de volkeren van de wereld. Als directeur van het ICAP heeft hij niet minder dan 60 landen aangedaan, waaronder België. In Soy Cuba speelt hij de rol van de stadsmilitant Alberto, die Enrique tracht te overtuigen dat in plaats van zich te beperken tot de uitschakeling van de moordenaars van de studenten het regime van Batista moet worden omvergeworpen en daartoe de beweging van Fidel Castro moet worden geholpen.