Latijns Amerika was het enige continent waar de neoliberale recepten door meerdere landen werden ingevoerd. Na een reeks militaire dictaturen, ondersteund door de Verenigde Staten, lieten de reacties niet op zich wachten.
Het toppunt was de verwerping van het Vrijhandelsakkoord met Canada en de VS, resultaat van de gezamenlijke actie van sociale bewegingen, linkse politieke partijen, ONG’s en Christelijke kerken.
De progressieve regeringenDe nieuwe regeringen in Brazilië, Argentinië, Uruguay, Nicaragua, Venezuela, Ecuador, Paraguay en Bolivia herstelden de Overheid opnieuw als herverdeler van de rijkdommen, als organisator van openbare dienstverlening en vooral maakten ze zorg toegankelijk en investeerden zij in onderwijs en openbare werken. Een betere verdeling van de inkomsten uit de grondstoffen tussen multinationals en de Nationale Overheid (petroleum, gas, mineralen, export van landbouwproducten) werd onderhandeld en de goede conjunctuur maakte aanzienlijke inkomsten mogelijk voor deze landen, gedurende meer dan een decennium.
Spreken van het einde van een cyclus zou van een zeker historisch determinisme getuigen, en suggereren dat de machtswissel tussen links en rechts onontkoombaar zou zijn. Het is als theorie onvoldoende als het doel de vervanging van een oligarchie door meer democratische volksregimes is. Een aantal factoren suggereren in tegenstelling daarmee een uitputting van de post-neoliberale experimenten, ervanuit gaande dat de nieuwe regeringen post-neoliberaal en niet post-kapitalistisch zijn.
Het is natuurlijk een illusie te denken dat in een kapitalistisch universum, in volle systeemcrisis en daardoor zeer agressief, de installatie van een “instant” socialisme mogelijk zou zijn. Er bestaan hierover trouwens historische referenties. De NEP (Nieuwe Economische Politiek) in de jaren 20 in USSR is hiervan een voorbeeld om heel kritisch te bestuderen. In China en Vietnam drukten de hervormingen van Deng Xiao Ping ofte de “Doi Moi” (vernieuwing) de overtuiging uit van de onmogelijkheid om de productieve krachten te ontwikkelen, zonder de meerwaardewet te ondergaan, ’t is te zeggen via de vrije markt (die de staat hoort te reguleren). Cuba neemt traag maar zeker maatregelen om de economie te versoepelen, zonder de fundamentele principes in verband met sociale rechtvaardigheid en het respect voor het milieu uit het oog te verliezen. Dit stelt de vraag naar de nodige transities.
Een post-neoliberaal projectHet project van de “progressieve” regeringen in Latijns-Amerika om een economisch en politiek systeem te bouwen dat in staat is om de desastreuze sociale effecten van het neoliberalisme te herstellen, was geen gemakkelijke taak. De sociale taken van de overheid herstellen veronderstelt ook het herconfigureren van de staat, die nog altijd gedomineerd wordt door een conservatieve administratie die niet kan gebruikt worden als instrument van verandering.
In het geval van Venezuela is het een parallelle staat (de missiones) die werd ingesteld dankzij de inkomsten van de petroleum. In de andere werden nieuwe ministeries geïnstalleerd en de ambtenaren geleidelijk aan vervangen. Het idee van de Staat die het proces leidde was algemeen gecentraliseerd en hiërarchisch (het belang van een charismatisch leider) met een trend om de sociale beweging te instrumentaliseren, het ontwikkelen van een vaak verlammende bureaucratie en het bestaan van corruptie (zeker vanaf een bepaald niveau). De politieke wil om weg te komen van het neoliberalisme kende positieve resultaten: een efficiënte strijd tegen de armoede voor tienduizenden mensen, betere toegang tot gezondheidszorg en onderwijs, openbare investeringen in de infrastructuur, op zijn minst gezegd een gedeeltelijke herverdeling van het nationaal product, dat fors toenam dankzij de gestegen prijs voor de grondstoffen. Dat had een gunstig resultaat voor de armen, zonder daarbij ernstig de inkomens van de rijken aan te tasten. Hierbij komen nog de belangrijke inspanningen om de Latijns-Amerikaanse integratie te bevorderen, door organismes te creëren zoals Mercosur, dat een tiental Latijns-Amerikaanse landen groepeert, UNASUR voor de integratie van het zuiden van het continent, CELAC voor het geheel van het Latijnse gebied plus de Caraïben en tot slot ALBA met een tiental landen onder impuls van Venezuela.
Het ging daarbij over een compleet nieuw perspectief op samenwerking, niet een van competitie, maar van complementariteit en solidariteit. In de realiteit bleef de interne economie van de progressieve landen gedomineerd door privékapitaal, met haar logica van accumulatie, zeker in de sector van ontginning van petroleum en mijnbouw, financiën, telecommunicatie en groothandel. Daarbij werden externe affecten genegeerd, ’t is te zeggen met ecologische en sociale schade. Dat lokte groeiend verzet uit van meerdere sociale bewegingen. De sociale communicatiemiddelen (pers, radio, tv) bleven in grote mate in handen van het grote nationale of internationale kapitaal, ondanks de inspanningen om een onevenwicht in communicatieaanbod te rectificeren (oprichting Telesur et nationale wetgeving m.b.t. communicatie).
Welk type van ontwikkeling?
Het ontwikkelingsmodel was geïnspireerd op het ontwikkelingsdenken van de sixties toen de Economische Commissie voor Latijns-Amerika van de VN, voorstelde om de import te vervangen door een toegenomen inlandse productie. De toepassing hiervan in de 21ste eeuw, in een gunstige conjunctuur voor de prijs van de grondstoffen, gepaard aan een economisch perspectief gefocust op de groei van de productie en het uitwerken van een herverdelingsconcept van het nationaal product zonder fundamentele transformatie van de sociale structuren (afwezigheid van agrarische hervorming) leidt tot een “re-primarisatie” (nvdr: terugvallen op uitvoer van grondstoffen en de industriële ontwikkeling verwaarlozen) van de Latijns-Amerikaanse economieën en een groeiende afhankelijkheid ten overstaan van het monopoliekapitalisme, dat zelfs tot een des-industrialisatie van het continent zou leiden.
Het project ging stilaan over in een a-kritische modernisering van de bedrijven, met nuances naargelang het land, sommigen zoals Venezuela accentueerden deelname van de lokale gemeenschap. Dat liet toe dat de middenklasse van consumenten van buitenlandse goederen, zich kon uitbreiden. De megaprojecten werden aangemoedigd en de traditionele landbouwsector werd aan zijn lot overgelaten om de agro-export, die de ecosystemen en de biodiversiteit vernietigt, te bevoordeligen. Dat bracht zelfs de soevereiniteit op vlak van voedselvoorziening in gevaar. Geen spoor van echte landbouwhervormingen. De vermindering van de armoede door vooral hulp (wat ook het geval was in neoliberale landen) verminderde de sociale kloof niet, die de hoogste in de wereld blijft.
Kon men het anders aangepakt hebben?
Men kan zich inderdaad afvragen of het mogelijk is het anders aan te pakken. Een radicale revolutie had militaire interventie uitgelokt en de VS beschikken over het apparaat om zoiets tot een goed einde te brengen: militaire bases, geallieerden in de regio, de ontplooiing van de 5de vloot rond het continent, spionage per satelliet en AWAC-vliegtuig, en bovendien hebben zij bewezen dat interventies niet uitgesloten zijn: Santo Domingo, De Varkensbaai in Cuba, Panama, Granada, …Bovendien is de macht van het monopolie kapitaal zodanig groot dat de contracten m.b.t. olie, mijnbouw, landbouw, snel tot nieuwe afhankelijkheid leiden. Er moet nog aan toegevoegd worden dat een autonoom monetair beleid voeren zeer moeilijk is en dat internationale financiële organismen druk uitoefenen, om niet te spreken over de kapitaalvlucht naar belastingparadijzen, zoals de Panamapapers hebben aangetoond.
Bovendien hield het idee van regeringsleiders en progressieve regeringen en hun raadgevers over een modernisering van de samenleving, geen rekening met hedendaagse inzichten zoal respect voor het milieu en de regeneratiecapaciteit van de natuur; hadden ze geen holistische visie op de realiteit, gebaseerd op een kritiek op de moderniteit die volledig geabsorbeerd is door de marktlogica. Ook het belang van de culturele factor werd genegeerd. Vreemd genoeg ontwikkelen zij een beleid compleet in tegenspraak met sommige innovatieve grondwetten op deze domeinen (recht van de natuur, “goed leven”).
De nieuwe regeringen werden goed onthaald door de meerderheid en hun leiders werden meermaals herkozen met indrukwekkende scores. Inderdaad was de armoede betekenisvol afgenomen en was de middenklasse verdubbeld op enkele jaren tijd. Er was dus een echte steun van het volk. Vermeldenswaard is natuurlijk ook het ontbreken van een echt “socialistisch voorbeeld” als referentie na de val van de Berlijnse muur, er waren dus weinig prikkels om een ander model voor te stellen dan een “post-neoliberaal” model. Al die factoren samen maken dat het moeilijk was, zowel objectief als subjectief, om een andere richting in te slaan.
Nieuwe tegenstellingenDat verklaart een snelle evolutie van de interne en externe tegenstellingen. Het spectaculairste waren natuurlijk de gevolgen van de wereldwijde crisis van het kapitalisme en de, gedeeltelijke geplande, val van de grondstoffenprijzen en vooral die van de petroleum. Brazilië en Argentinië waren de eersten om de gevolgen te ondergaan, maar ze werden snel gevolgd door Venezuela en Ecuador. Bolivia wist beter stand te houden dankzij grote deviezenreserves. Deze situatie tastte onmiddellijk de tewerkstelling en de koopkracht van de middenklasse aan. Latente conflicten met sociale bewegingen en een deel van de linkse intelligentsia, kwamen aan de oppervlakte. De fouten van de machthebbers, tot nu toe geaccepteerd als de prijs van verandering, en zeker in sommige landen: de structurele corruptie als onderdeel van de politieke cultuur, lokten heel wat reacties uit van het volk.
De rechterzijde maakt uiteraard van deze situatie gebruik om het herstel van zijn macht en hegemonie in te zetten. Door zich te beroepen op democratische waarden die zijzelf nooit heeft gerespecteerd, slaagt zij erin een deel van het kiezerskorps te recupereren, en komt daardoor opnieuw aan de macht in Argentinië. In Venezuela behaalt ze de meerderheid in het parlement, in Brazilië zet de democratie op haar kop en in Ecuador en Bolivia haalt ze van de meerderheid in de steden. Zij probeert te profiteren van de ontgoocheling van zekere sectoren, in het bijzonder de indígenas (de inheemse bevolking) en de middenklasse. Gesteund door vele Noord-Amerikaanse instanties en via de machtige media, overstijgt zij haar interne tegenstellingen: die tussen de traditionele oligarchieën en de moderne sectoren.
Als antwoord op de crisis nemen de “progressieve” regeringen meer en meer marktgerichte maatregelen, totdat de door hen verfoeide “conservatieve restauratie” zich heimelijk installeert in hun eigen regeringen. De hervormingen worden zo aanpassingen van het kapitalisme aan de nieuwe ecologische en sociale eisen (een modern kapitalisme) en geen stap voorwaarts naar een nieuw post-kapitalistisch paradigma (landbouwhervorming, steun aan de kleinschalige landbouw, betere fiscaliteit, een andere kijk op ontwikkeling etc.).
Dit alles betekent niet het einde van de sociale strijd, wel integendeel. De oplossing bevindt zich in het hergroeperen van de krachten van verandering, zowel binnen als buiten de regeringen. Een project dat de doelen op midden en lange termijn, de vorm van de overgang via de uitbouw van autonome sociale bewegingen, herdefinieert.
Cetrivert. : Rudy Sohier