‘Iedereen heeft een prijs’. Sommigen zouden dit wellicht als welkomstopschrift willen ophangen in de bagagehal van de luchthaven van Miami.
Een trieste slogan maar nuttig, pragmatisch, modern. Zo zou althans een landgenoot aan de overkant van de zee het formuleren in zijn ietwat ingewikkelde en pseudo-academische stijl. Maar om te geloven dat iedereen een prijs heeft, moet je om te beginnen geloven dat je er zelf een hebt. Om gerust te kunnen slapen nadat je je ziel verkocht hebt, moet je ervan overtuigd zijn dat iedereen te koop is, als het aanbod maar goed genoeg is.
Sinds het begin van de jaren negentig, na de ineenstorting van het socialisme in Europa, verschijnt er elke nacht een tweekoppig schepsel (engel én duivel tegelijk) aan ons voeteneind die ons beloftes van persoonlijk welzijn of bedreigingen in het oor fluistert, die onvermijdelijk bij het ochtendkrieken in vervulling zullen gaan.
De adjectieven variëren naargelang de optimistische of pessimistische inschatting: eenzelfde persoon kan beschouwd worden als geniaal of middelmatig, rebels of slaafs. Of beide tegelijk. In een hoek staat een ‘begrijpend’ engeltje dat vergiffenis voor ons afsmeekt: hij is een goed mens, geef hem nog een kans. In de andere hoek velt de duivel in hoogsteigen persoon een angstaanjagend oordeel in de rechtbank van de hel. Maar hij legt daarbij wel een zekere bureaucratische traagheid aan de dag, om de beschuldigde wat tijd te geven om zich te ‘beteren’.
Wat ze willen is onze wetenschappers, onze atleten, onze intellectuelen kopen, die dankzij de Revolutie een opleiding hebben gekregen. Als je iemand veel geld biedt en die persoon deserteert, wordt hij dan een politieke vluchteling? Een recente deserteur beweerde met klem doch tevergeefs: ‘Mijn motieven zijn niet politiek. Ik wil alleen voetballen.’ Voetballen, ja, waar ze meer betalen. Waarop een verontwaardigde blogger antwoordde: ‘Maar voetbalasiel wordt niet toegekend!’Welke atleet zou niet van vlag en t-shirt verwisselen in onze gecommercialiseerde wereld, als die een aantrekkelijk contract onder de neus geduwd krijgt?
Voor geen enkele ernstige journalist heeft zoiets nieuwswaarde. Ik herinner me de blanco cheques die Teófilo Stevenson en Omar Linares aangeboden kregen. De eerste was drievoudig Olympisch kampioen en viervoudig wereldkampioen bij de amateurboksers, de tweede was een van de beste amateurbaseballspelers in de geschiedenis. Ik herinner me ook nog hun dapper antwoord aan de gefrustreerde kopers. Maar ik kan me niet herinneren dat de wereldpers ooit over dit ongebruikelijke gebaar heeft bericht. Stevenson en Linares namen wel degelijk een politieke beslissing, net zoals honderden andere goed presterende atleten die in Cuba blijven.
Cuba beschikt over goed gekwalificeerde intellectuelen en beroepsatleten, dat weet iedereen. Zouden ze meer verdienen in de geïndustrialiseerde landen? Natuurlijk. Het is trouwens niet toevallig dat een groot deel van de ‘Noord-Amerikaanse’ wetenschappers afkomstig is uit Derde Wereldlanden.
Een jonge deserteur, een voormalige professor filosofie, probeert zijn landgenoten te verleiden: “de enige ideologie die in Cuba iets opbrengt, is de linkse; ze levert je relaties, reisjes en geschenken op, maar dat zijn slechts kruimels in vergelijking met wat atleten, artsen, ingenieurs en militairen in een zeer nabije toekomst zouden kunnen krijgen.”Die man weet wat hij zegt: als ‘linkse ideoloog’ werd hij bedolven onder de relaties en reisjes en op één ervan bleef hij in de VS. Hij wil maar al te graag geloven dat al zijn voormalige collega’s hetzelfde zouden doen en dweept met een nabije kapitalistische toekomst voor Cuba. Hij gaat er uiteraard van uit dat intellectuelen en beroepsatleten bereid zullen zijn hun principes van rechtvaardigheid en gelijkheid overboord te gooien als ze zich kunnen verrijken. We kunnen zijn woorden als volgt vertalen: jullie, die zijn wat jullie zijn , profiteer ervan en spring op de trein van de persoonlijke verrijking; dat de toekomstige generaties Cubanen dan niet meer dezelfde kansen zullen hebben om te studeren, daar hoeven jullie je niets van aan te trekken.
Maar de lokroep van het goud is niet voldoende. Nog nooit kregen de inwoners van een arm land, dat gebukt gaat onder een blokkade, zoveel faciliteiten om te emigreren naar het Westen en er zich te vestigen. Waarom zijn er dan toch miljoenen Cubanen die niet deserteren?
De Cubaanse Revolutie wordt gedragen door de wil van de Cubanen. Alle mediacampagnes ketsen af op die onzichtbare muur. Van deserteurs die een individualistische agenda nastreven, heb ik geen last. Ik heb het genoegen te leven in een uniek land, waarin de overgrote meerderheid van de inwoners de economische beperkingen (en de imperialistische propaganda) verdraagt zonder fanatisme, bewust van het feit dat hun systeem niet perfect is, maar vastbesloten verder te bouwen aan een maatschappij die ondanks alles de meeste kans op rechtvaardigheid biedt.
Silvio Rodríguez gaf in het begin van de jaren negentig het antwoord in onze plaats: “Ze zeggen dat ze me over de rotsen zullen slepen / als de Revolutie teloor gaat / dat ze mijn handen en mijn mond zullen verbrijzelen / dat ze mijn ogen zullen uitsteken en mijn tong uitrukken (…) Ik ken de toekomst niet,/ ik ben wat ik ben, onderweg./ Daar God, die goddelijk is./ Ik zal sterven zoals ik geleefd heb.’ (Uittreksels. Uit Rebelión)Bron: www.juventudrebelde.cu