Na de staatsgreep van Batista in 1952 richt een jonge advocaat, Fidel Castro, een rebellenleger op. Ze vallen een kazerne aan maar de opstand mislukt. Enkele jaren later startten ze een guerrillastrijd vanuit de bergen. In twee jaar tijd verslaan ze het best bewapende leger van Latijns-Amerika.* Na de onafhankelijkheid t.a.v. Spanje wordt Cuba in feite een semi-kolonie van de VS. De eerste vijftig jaar van de nieuwe republiek leren dat de Cubaanse burgerij te zwak is om een stabiel politiek systeem te installeren en om een eigen soevereine koers te varen, onafhankelijk van de VS. Met de toenemende greep van Batista op de samenleving wordt die situatie alleen maar versterkt. De staatsgreep maakt Fidel Castro in elk geval duidelijk dat er geen andere weg meer is dan de gewapende opstand. De jonge revolutionair verwacht aanvankelijk dat vanuit diverse hoeken de revolutie zal worden voorbereid en is van plan zich daarbij aan te sluiten. Maar als hij ziet dat er op dat vlak heel weinig beweegt start hij zijn eigen beweging. De communisten zijn tegen de gewapende strijd en proberen Fidel te overtuigen om mee werken aan een breed anti-Batista front. Maar hij zet door. Vanuit het niets, zonder financiële middelen, zonder steun van enige politieke partij bouwt hij een gedisciplineerde, clandestiene beweging uit. Hij rekruteert voornamelijk bij jongeren van de Ortodoxos en na een goed jaar beschikt hij over twaalfhonderd manschappen. Ze vatten het plan op om in een eerste fase twee kazernes te veroveren: de Moncada kazerne in Santiago en een andere kazerne in Bayamo, iets verderop. Met de buitgemaakte wapens zal de plaatselijke bevolking bewapend worden en de revolutie via de radio afgekondigd worden. In een tweede fase zal het rebellenleger zich terugtrekken in de bergen en een guerrillaoorlog starten. De aanval gebeurt op 26 juli 1953, maar het plan mislukt door tegenslag en vooral door gebrek aan ervaring. De meeste rebellen worden brutaal afgeslacht, slechts enkele kunnen ontsnappen. Fidel, zijn broer Raúl en enkele anderen worden opgepakt en berecht. De communisten keuren de aanval af en zien het als een ‘putsch’. Fidel weet de militaire nederlaag om te smeden in een politieke overwinning. Zijn verdedigingsspeech maakt heel veel indruk en zal later gepubliceerd worden als De geschiedenis zal me vrijspreken. Het proces is een echt keerpunt: de beweging krijgt sterke bekendheid en erkenning bij de bevolking. Fidel gebruikt de gevangenis om zijn beweging te consolideren en te scholen. Bij de bevolking stijgt zijn populariteit. Wanneer presidentskandidaat Grau een speech houdt wordt de naam van Fidel gescandeerd. In het begin van 1955 wordt de pro-amnestie campagne gelanceerd. Er zijn betogingen in verschillende steden en ook de pers pleit voor vrijlating. De roep voor amnestie neemt toe en op 15 mei van dat jaar verlaten ze de gevangenis. Eenmaal vrij verbreedt Fidel zijn ‘26 juli beweging’ met een aantal belangrijke revolutionaire kopstukken. Het geweld blijft aanhouden en de grond wordt heet onder zijn voeten. Fidel besluit naar Mexico te trekken om vandaar de gewapende strijd voor te bereiden. Nog snel wordt het Dirección Nacional (Nationaal Bestuur) van de 26 juli beweging opgericht dat als taak zal hebben de gewapende opstand te ondersteunen. De communisten proberen Fidel nog te overhalen om in Cuba te blijven, om samen Batista langs politieke weg te bekampen. Maar zijn plan staat vast.
In Mexico voegt de Argentijnse arts Che Guevara zich bij de rebellengroep. De rebellen bereiden zich voor op een langdurige guerrillaopstand in de bergen, ondersteund vanuit de steden, met de bedoeling het leger uit te schakelen. Fidel houdt zich in de eerste plaats bezig met het verzamelen van fondsen, daarvoor reist hij o.a. naar de VS. In de tweede plaats streeft hij een zo groot mogelijke politieke eenheid na. Hij sluit akkoorden met het Directorio Revolucionario Estudantil. Dat is een clandestiene studentgroep die een stadsguerrilla voert tegen Batista. Ook met voormalig president Prío en met Justo Carrillo, die in verbinding staat met een dissidente fractie van het Batista leger, sluit hij akkoorden. Fidel blijft zich politiek heel lang identificeren met de Ortodoxos. In die partij zitten heel veel geëngageerde jonge mensen. Fidel roept ze op om de gewapende strijd te ondersteunen. Een groot deel van de achterban heeft daar wel oren naar, maar de top van de partij verwerpt dat. Uiteindelijk breekt hij definitief met de partij in maart 1956. Een tachtigtal rebellen maakt de overtocht met de Granma, een klein jachtje. Hun aankomst is voorzien op 30 november 1956 in het Oosten van het land. Op die dag is er een stadsopstand gepland in Santiago, om de aandacht af te leiden van de regeringstroepen. Ze komen echter in een zware storm terecht en lopen ernstige vertraging op. De stadsopstand wordt neergeslagen en het leger van Batista is gealarmeerd. Op 2 december zetten ze voet aan wal. De hele operatie wordt een fiasco. Ze worden spoedig opgemerkt, opgejaagd, bestookt en uit elkaar geslagen. Ze blijven met amper zestien man over. Maar ze krijgen steun van de plaatselijke boeren en weten zich te consolideren. Ze blijven uit de greep van de troepen en behalen de eerste kleine overwinningen. Een topjournalist van de New York Times, Herbert Matthews wordt half januari ’57 uitgenodigd. Hij is onder de indruk en bericht daarover in zijn krant. Dat geeft het prestige van het rebellenleger een enorme impuls.
De persoonlijkheid van deze man is overweldigend. Je zag hoe zijn mannen hem bewonderden en je begreep onmiddellijk waarom hij tot de verbeelding sprak van de jongeren over heel het eiland. Hier stond een ontwikkeld, toegewijde fanatiekeling, een man van idealen, van moed en van merkwaardige leiderschapskwaliteiten.(1) Om het politiek en financieel draagvlak te vergroten wordt de Movimiento de Resistencia Cívica (Beweging van Burgerlijk Verzet) opgericht. Ze bestaat uit invloedrijke en bemiddelde figuren die hun steun verlenen aan de gewapende strijd. Fidel streeft een zo breed mogelijk front na. In juli ’57 ondertekent hij het Sierra Manifest met kopstukken van het Cubaanse establishment. De stijgende steun uit politieke hoek is mede het gevolg van het succes van de gevolgde militaire strategie van de 26 juli beweging. Naast de ‘barbudos’ (de gebaarde guerrillastrijders) zijn er nog andere groepen militair actief. Er is een guerrillagroep, betaald en opgericht door ex-president Prío. Aan middelen ontbreekt het hen niet, wel aan achterban. Zij zijn nooit een factor van betekenis. Er is de stadsguerrilla van het Directorio Revolucionario, onder leiding van José Antonio Echeverría. Ze doen spectaculaire acties, o.a. de bestorming van het presidentieel paleis in maart ’57. Ze boeken geen echt resultaat en de dodentol onder de rebellen is groot. Later zijn er ook nog enkele kleinere guerrillagroepen actief in het centrum van het land, ook zij spelen nooit echt een rol van betekenis. In september ’57 is er een legeropstand in Cienfuegos. Met steun van de 26 juli beweging wordt de stad één dag bezet gehouden. Maar de opstandelingen zijn niet opgewassen tegen het leger, dat al zijn krachten kan concentreren op één slagveld, dat bovendien veel toegankelijker is dan de jungle. In april ’58 wordt een algemene staking gepland. Maar door de slechte voorbereiding en gebrekkige organisatie mislukt die volledig.
De mislukte staking is een zware tegenvaller. Batista denkt dat het moment gekomen is en start een zomeroffensief om de guerrilla een definitieve slag toe te brengen. De overmacht is groot: 300 rebellen tegenover 10.000 zwaarbewapende militairen. De gevechten zijn hevig, ze duren bijna een maand. Maar de rebellen houden stand en slaan het leger terug. Het is een beslissend keerpunt in de oorlog. De zege is nu in zicht. Heel wat sectoren van de heersende klassen wisselen van kamp en zoeken toenadering tot de 26 juli beweging. Ze zetten hun troeven in op de revolutie in de overtuiging dat die zal leiden tot een herstel van de situatie van vóór de staatsgreep van 10 maart ’52. In juli ’58 tekent Fidel met bijna alle burgerlijke en revolutionaire krachten die de dictator weg willen, het Pact van Caracas. Fidel is nu de onbetwiste leider van het verzet. De communisten hadden als zodanig de gewapende strijd niet erkend, maar lieten hun leden wel vrij zich aan te sluiten bij de rebellen. Vanaf juli ’58 vestigt Carlos Rafael Rodríguez, het politiek brein van de PSP zich in de Sierra Maestra. In augustus start het slotoffensief op verschillende fronten. Raúl Castro en Fidel nemen het oosten van het land voor hun rekening. Che Guevara en Camilo Cienfuegos trekken naar het centrum van het land. In oktober weet Che de diverse guerrillagroepen in het Escambray gebergte onder zijn commando te verenigen. Op dertig december verovert hij de stad Santa Clara en brengt een beslissende slag toe aan het Batista leger door een gepantserde trein uit te schakelen. In extremis probeert de CIA de revolutie nog te recupereren door een militaire junta te installeren. Daarop kondigt Fidel een algemene staking af en het plan mislukt. Batista neemt de benen op 1 januari. De machtsoverdracht gebeurt opvallend rustig en ordelijk. Er zijn geen wraakacties zoals na de val van Machado in 1933. Deel 1: De koloniale periode en de onafhankelijkheidsstrijdDeel 2: De Republiek (1902-1953)Deel 4: De revolutie krijgt vorm (1959-1960)Deel 5: Ontstaan en uitbouw van het socialisme (1961-75) (1)Deel 6: Ontstaan en uitbouw van het socialisme (1961-75) (2)Deel 7: Verdere uitbouw van het socialisme (1975-1986)Deel 8: De Rectificatie (1986-1990)Deel 9: De Speciale Periode (1990-)Deel 10: Hervormingen en diplomatiek isolement (1994-1998)Deel 11: Diplomatieke successen en Batalla de ideas (1998-)Deel 12 (slot): Bush, ALBA, Fidel en Raúl (2003-) Tijdslijn Noten: * Dit artikel verscheen in gewijzigde vorm in Demuynck K. & Vandepitte M., De Factor Fidel, Antwerpen 2008, hoofdstuk 1. (1) New York Times, 24 februari 1957.