Op 25 november om 10.29 uur stierf el Comandante Fidel Castro een natuurlijke dood. Een mirakel is dat na de honderden aanslagen die op zijn leven werden gepleegd zegt journaliste en getuige vanop de eerste rij Marta RojasMen heeft niet kunnen bijhouden hoeveel honderden of misschien wel miljarden dollars er in de loop van meer dan een halve eeuw door agenten van opeenvolgende imperialistische regeringen van de VS werden neergeteld, voor ingewikkelde plannen om hem om het leven te brengen. Dat is nog gerekend zonder het bevel om hem te vermoorden, dat de militaire leiding van de tweede grootste kazerne, de Moncada, in Santiago de Cuba, had gegeven na de mislukte verrassingsaanval op het best uitgeruste regiment (op dat van Columbia in Havana na).
Een luitenant van hetzelfde leger, Pedro Sarría Tartabull, die geen moordenaar was, omzeilde het bevel hem te vermoorden met een list, toen Fidel slapend in een hutje werd aangetroffen, uitgeput na een week van verzet. Hij had hem leren kennen op de universiteit van Havana. Hij maakte hem wakker en fluisterde hem in het oor: “Zeg je naam niet”. Enkele seconden later kwamen de ondergeschikte soldaten, criminelen van het ergste soort, het hutje binnen.
Fidel werd ondervraagd door een woedende Sarría en zei dat hij Francisco González Calderío heette. Sarría beval zijn soldaten het voertuig van de eigenaar van het landgoed te zoeken om hem, samen met twee aanvallers die hem vergezelden, over te brengen. De moord zou hem nochtans een grote som en een promotie hebben opgeleverd.
De militaire mislukking van de verrassingsaanval, waarbij de wapens werden opgenomen tegen dictator Batista die een staatsgreep had gepleegd, veranderde al gauw in een grote politieke overwinning.
De gevangene – doctor Fidel Castro – maakte pas zijn naam bekend toen hij in de Vivac-gevangenis was, waar luitenant Sarría hem naartoe had gebracht en waar alle buurtbewoners – in het midden van de stad – hem levend hadden zien binnengaan. Bovendien hield een journalist van het tegenover het Vivac gelegen radiostation een kort interview met hem, dat hij direct uitzond. Daar binnenin was een moord onmogelijk geweest, omdat er zoveel getuigen aanwezig waren. Hij werd dus overgeplaatst naar de gevangenis. Een provinciale rechtbank opende de rechtszaak (nr. 37 van 1953) en op 21 september begon het proces. De beschuldigde die, in zijn hoedanigheid van advocaat, had verzocht zijn eigen verdediging op zich te nemen, veranderde al gauw in een onverbiddelijke aanklager.
Zo werd het proces over de aanval op de Moncada de eerste overwinning voor de jonge Fidel Castro, toen 27 jaar oud. Het pleidooi van de “aanklager” was zo onverdraaglijk voor het regime, dat een list werd bedacht: de jonge advocaat werd door een dokter ziek verklaard. Daardoor werd hij niet meer in de enorme plenaire zaal van de rechtbank voorgeleid.
Op 16 oktober werd een nieuw proces gehouden in een heel klein zaaltje, dat diende als studiekamer voor de verpleegsters van een ziekenhuis, waarin alleen de leden van de rechtbank en een gewonde aanvaller pasten, en als publiek (wat bij wet vereist was), werden zes stoelen gezet voor journalisten, die niets mochten publiceren in hun media, omdat de regering van de dictator de pers censureerde. Daar hield de jonge advocaat Fidel Castro, eigenlijk de enige politieke oppositieleider toen, zijn pleidooi, dat programmatisch was en de misdaden en verschrikkelijke folteringen veroordeelde.
Dat was ongetwijfeld de eerste grote politiek-juridische overwinning van Fidel Castro. Hij was zo overtuigend vanuit juridisch standpunt, dat hoewel de officier van justitie 30 jaar gevangenisstraf vroeg voor het plegen van een aanslag op de grondwettelijke machten van de staat, er een vonnis van slechts 15 jaar werd uitgesproken, omdat hij had aangetoond dat dit juridische concept niet op de feiten toepasbaar was. Bij de staatsgreep was de grondwet immers afgeschaft en had generaal Fulgencio Batista een decreet uitgevaardigd met de titel “grondwettelijke statuten”.
Een krachtige volksbeweging in het hele land dwong de regering de facto hem en zijn overlevende kompanen amnestie te verlenen. Aan de plannen om hem te vermoorden kwam echter geen einde. Hij reisde naar Mexico om een beweging te organiseren die hij de 26 juli-beweging zou noemen – naar de dag van de aanval. In Mexico werd de revolutionaire groep groter en werd aan Fidel een jonge Argentijnse arts voorgesteld, Ernesto Che Guevara, die er als allergiedokter werkte. In hun bijna tien uren durende nachtelijke conversatie waren ze het over alles eens, vanuit revolutionair standpunt.
Op 25 november 1956 vertrok in de haven van Tuxpam het Granma-jacht, een bootje bedoeld voor zo’n 12 à 15 personen, waarin 82 expeditieleden koers zetten naar Cuba om er de strijd aan te gaan. Het werd een dramatische landing aan de kusten van Oriente, in het zuiden van het eiland. Ze werden ontdekt door de luchtmacht. Maar Fidel had in Mexico verklaard: “Als ik vertrek, kom ik aan, als ik aankom, kom ik binnen en als ik binnenkom (in Cuba), overwin ik.”Het werd een verschrikkelijke klopjacht, met de hulp van de luchtmacht en versterkt door de bemanning van de Noord-Amerikaanse marinebasis van Guantanamo – in dezelfde provincie. Ook op het land werd de achtervolging voortgezet, slechts 12 expeditieleden slaagden erin zich te verspreiden en zich daarna te hergroeperen, met enkel 7 geweren die ze hadden kunnen redden.
De meesten waren ontmoedigd en Fidel zei tegen zijn kompanen (zo zou zelfs Che het opschrijven): “Nu gaan we de oorlog winnen”. Het plan was de geweren te gebruiken om gelijk welk wapen van de soldaten af te nemen, totdat er versterking uit Santiago de Cuba zou komen, waar een zeer sterke clandestiene beweging was. Tijdens een van die acties werd Julito Díaz, de helper van Fidel, door een vijandelijke kogel gedood terwijl hij hem aan het beschermen was.
De Noord-Amerikaanse pers kondigde aan, gebaseerd op zogenaamd betrouwbare informatie uit het leger van Batista, dat Fidel was gestorven in de bombardementen na een gevecht. Maar als indrukwekkend strateeg slaagde Fidel erin om clandestien via zijn kompanen in Santiago de Cuba een journalist van The New York Times uit te nodigen om te bewijzen dat hij nog in leven was. Zo arriveerde de briljante journalist Edgard Matheus in de Sierra Maestra. Hij nam een interview van hem af en zo werd de misleidende informatie uit de wereld geholpen.
Amper twee jaren later kwam het rebellenleger van 26 juli triomfantelijk Santiago de Cuba binnen en vluchtten Batista en zijn generaals in een vliegtuig naar Santo Domingo, want de yankees moesten niets weten van een mislukkeling. Trujillo rekende hem een miljoen peso’s aan voor het verblijf.
Een van de meest gesofisticeerde aanslagen tegen Fidel, georganiseerd door de CIA, zou plaatsvinden in het hotel Habana Milton, vandaag Habana Libre. Maar de persoon die de aanslag moest uitvoeren, schrikte er op het laatst voor terug en goot het gif niet in het glas waaruit Fidel na zijn maaltijd dronk. De man verliet Cuba.
Het zou een eindeloos verhaal worden om alle mislukte moordpogingen te vertellen. Daarbovenop kwam nog de invasie van de huurlingen in de Varkensbaai, met als doel Havana in te nemen. Die invasie werd door de Verenigde Staten georganiseerd en gesteund door grote schepen. Fidel gaf het bevel de bevolking, de mannen en vrouwen die in staat waren zich te verdedigen, te bewapenen. De bijna duizend gevangenen werden niet veroordeeld. Fidel leverde ze uit aan de Verenigde Staten in ruil voor babyvoeding en tractoren met rubberen banden voor de boeren. Ze keerden terug naar Miami om de contrarevolutie voor te bereiden. Degenen die daar vandaag nog leven, hebben kleinkinderen en achterkleinkinderen.
De moordaanslagen gingen verder. Er werd zelfs een poging ondernomen toen Fidel naar Chili reisde onder de regering van Salvador Allende. Een cameraman moest het doen. Toen het moment gekomen was, vond hij de moed niet en haalde de trekker niet over.
Vandaag na 50 jaren revolutie, waarvan vele in eenzaamheid (door het toedoen van de Organisatie van Amerikaanse Staten die de instructies van Washington volgt, bestonden er enkel betrekkingen met Mexico en Canada, tot aan het nieuwe ontwaken van Ons Amerika) is Fidel Castro tenslotte een natuurlijke dood gestorven.
Op die manier behaalt hij nog een grote overwinning méér op de dwalende buren die uiteindelijk, een halve eeuw na de heldendaad van de Sierra Maestra, in de stem van de tiende of elfde president sinds ‘59, hebben toegegeven dat alle pogingen om de revolutie omver te werpen door de leider te elimineren, zijn mislukt, net als andere ondermijningsmethodes.
Fidel heeft een gezond en gecultiveerd volk achtergelaten, zonder ook maar één analfabeet, en een legertje artsen, wetenschappers en intellectuelen. En voor de toeristen uit het buurland, die welkom zijn – als ze reistoestemming krijgen van de “democratie” in hun land – Noord-Amerikaanse auto’s uit de jaren 50 of ouder, heruitgevonden door het vernuft van het Cubaanse volk en uit noodzaak.
Fidel heeft nogmaals gezegevierd met zijn natuurlijke dood, die eeuwig leven wordt. Hij gaat immers op voorbeeldige wijze de geschiedenisboeken in en is een voorbeeld voor de wereld.