Opvallend hoe streng de Westerse pers was in haar oordeel over Castro. “
Castro was een dictator en Cuba was geen democratie,…”, klonk het. En hier wordt het interessant volgens Jan Blommaert want voor welke realiteiten staat het woord “democratie” vandaag?
Fidel Castro is één van die figuren die de Twintigste Eeuw gestalte hebben gegeven en over generaties heen een herkenbaar symbool werd en bleef voor iedereen. Zijn overlijden was dan ook een global event dat door alle media en wereldleiders werd becommentarieerd. Over woorden die niets meer betekenen: democratieZowat elke taalkundige zal bevestigen dat taalgebruik alleen maar werkt wanneer mensen die dezelfde woorden gebruiken ook dezelfde betekenissen aan die woorden geven. Doen ze dat niet, dan begrijpen ze elkaar niet meer. Als één iemand het woord “stoel” gebruikt voor een voorwerp dat de meeste anderen als “een flesje Ice Tea” beschrijven, dan heeft die ene persoon een groot probleem.
Dat beginsel klopt uiteraard: we begrijpen elkaar omdat we betekenissen delen en er, in communicatie, ook vanuit gaan dat dat zo is. Daar kan in de concrete realiteit wel wat rek op zitten, en betekenissen worden steeds weer geherformuleerd en verschuiven dikwijls van plaats tegenover andere. Maar het beginsel is wat het is, het definieert communicatie.
Desondanks zijn er woorden die we zeer frequent hanteren, die niét die heldere en gedeelde betekenissen hebben. Een voorbeeld is het woord “democratie”. We gebruiken het héél vaak, en de recente discussies naar aanleiding van de dood van Fidel Castro kunnen als voorbeeld dienen van hoe we het concreet gebruiken.
Dat het woord hoe dan ook al voor een wirwar aan dingen staat weten we overigens al een tijdje. Toen Arend Lijphart in 1999 zijn klassieker “Patterns of Democracy” publiceerde beschreef hij daarin niet minder dan zesendertig verschillende modellen van politieke staatsorganisatie waarvoor we de term hanteren. Dat maakt “democratie” sowieso al tot een vrij uitzonderlijk woord – iets wat in de categorie valt van termen zoals “liefde”, “vrijheid”, “begrijpen”, of, meer recent, “Facebook vriend”.
Cuba is geen democratieFidel Castro is één van die figuren die de Twintigste Eeuw gestalte hebben gegeven en over generaties heen een herkenbaar symbool werd en bleef, niet enkel in de zogenaamde Derde Wereld, maar zowat overal. Zijn overlijden was dan ook een global event die door alle media en wereldleiders werd becommentarieerd. Onder zijn leiding koos Cuba voor een koers in het zog van de Sovjet-Unie, en dat leverde zijn land een decennia lange handelsblokkade op vanwege de grote buur VS, met een permanente economische stagnatie tot gevolg. (De pittoreske Buicks en Chevrolets die al een halve eeuw door Havana rijden zijn daarvan een effect.)Die economische stagnatie belette het regime niet om gratis onderwijs, huisvesting en medische zorg in te richten op het eiland, een uitzonderlijk lage kindersterfte te realiseren, artsen en gespecialiseerd medisch personeel als hulp beschikbaar te stellen aan nog armere landen, en zelfs een bloeiende medische toerisme sector uit te bouwen – mensen van over de hele wereld (incluis de VS) komen naar Cuba voor medische behandelingen die elders peperduur zijn.
Toch was de Westerse pers bij het overlijden van Castro streng in z’n oordeel. Jazeker, dat is allemaal heel leuk, maar Castro was een dictator en Cuba was geen democratie. En hier wordt het interessant.
We zien hier immers – zeer consistent en verspreid over duizenden gelijkluidende uitlatingen – een semantisch patroon opduiken. Ik kan het als volgt samenvatten.
Een land is democratisch wanneer het vrije verkiezingen kent waaraan meerdere partijen deelnemen. Cuba was een éénpartijstaat, ergo geen democratie.
Een land is democratisch wanneer het een vrije pers kent. In Cuba is de pers in handen van de overheid, ergo Cuba is geen democratie.
In een democratisch land worden de mensenrechten gerespecteerd. Onder Castro was Cuba een politiestaat, werden politieke dissidenten vervolgd en was er een exodus van duizenden Cubanen, “op zoek naar vrijheid”, richting Florida. Ergo Cuba is geen democratie.
Een democratie kan enkel bestuurd worden door democratisch ingestelde leiders. Als een land geen democratie is, is de leider van het land een dictator.
De eenvoud van deze logica is verpletterend, en de meeste lezers zullen dan ook spontaan heftig knikken wanneer ze deze stellingen lezen. Ze worden ook ontelbare keren herhaald, en niet allen wanneer het over Cuba gaat. Telkens wanneer er ergens in de wereld een vijand of kwaadaardige tegenstrever moet geïdentificeerd worden, duikt dit patroon op.
Het bevat nochtans nogal wat problemen. Niet zozeer met de dingen die het identificeert als “niet-democratisch”, wel met datgene wat het neemt als impliciet en expliciet uitgangspunt: democratie zelf.
Lastige vragen over slechte democratieHet is goed om af en toe terug te gaan naar de klassieke teksten die de intellectuele en politieke grondvesten bieden van datgene wat we “onze democratie” noemen – teksten als Tocqueville’s “Democratie in Amerika”. Want één van de punten die daarin steeds opduiken is dat van de actieve democratische burger, die z’n democratische leiders moét wantrouwen en z’n democratie moét bekritiseren als een soort van permanente kwaliteitscontrole.
De burger moét lastige vragen stellen. Dus laat ons dat even doen met betrekking tot de vier punten die boven als deel van de semantische structuur van “democratie” zijn geschetst. De vragen gaan over de concrete vorm die “democratie” aanneemt – of preciezer, over de realiteiten waarvoor het woord “democratie” vandaag staat.
Vrije verkiezingen versus éénpartijstaat.
Verkiezingen hebben een democratisch doel: ze moeten de burger de keuze bieden tussen diverse alternatieve politieke programma’s. Die keuze moet idealiter wezenlijkzijn: burgers moeten ook in staat zijn het beheer van hun samenleving een radicaal andere koers te geven. Verkiezingen op zich, als een rituele handeling die hoort bij de apparatuur van een democratisch systeem, hebben geen nut of belang tenzij ze die concrete inhoudelijke dimensie hebben.
Dus wat doen we dan, wanneer de diverse partijen die deelnemen aan verkiezingen bij nadere analyse slechts uiterst kleine varianten van hetzelfde thema blijken voor te stellen aan hun kiezers?
De fel betwiste Amerikaanse verkiezingscampagne waarin George W. Bush het opnam tegen Al Gore was zo’n geval. Beide kandidaten werden financieel gesteund door dezelfde sponsors en waren het over zowat alles eens, behalve de toon en stijl van hun bestuur. Over het economische beleid, het beleid inzake arbeidsmarkt, onderwijs en sociale voorzieningen waren de verschillen nauwelijks op te merken.
Dat was eveneens het geval toen Tony Blair John Major mocht opvolgen: New Labour bevond zich precies binnen dezelfde electorale programmalijnen als de Tories, en Major werd vooral weggestemd omdat er na vele jaren Thatcher-Major een “Torymoeheid” was ontstaan.
Ook bij ons valt het op dat zowat alle grote partijen het eens zijn over het overgrote deel van wat er aan beleid moet gevoerd worden, en daarom vooral “andere accenten” willen leggen. Ze spreken dezelfde taal maar met een lichtjes andere tongval, dus.
Andere mensen, zelfde beleidMensen mogen in dergelijke gevallen gaan kiezen, ja, maar voor hetzelfde programmaverspreid over diverse partijen. Bij de verkiezingen van 2014 was er in België geen enkele grote partij, bijvoorbeeld, die het door de EU opgelegde austeriteitsbeleid afwees. Dit beleid bepaalt de structuur van de begroting (het enige instrument dat regeringen hebben om effectief beleid te voeren), de hele structuur van de economische staatsordening (en niet enkel in algemene trekken, maar in detail), het beleid tegenover consumenten, de arbeidsmarkt, en openbare dienstverlening. Dus wat blijft er nog over als ruimte voor “accenten”? De persoonlijkheid, het sex appeal en charisma van de kandidaten, vermoed ik.
We hebben dan, met onze “vrije verkiezingen” wel geen éénpartijstaat, nee. Maar misschien wel een “één-regime-staat” waarin welke keuze men ook maakt tijdens verkiezingen, de uitkomst in grote trekken dezelfde zal zijn. Andere mensen, zelfde beleid. Zijn we dan nog een democratie? Het is deze ervaring van inhoudelijk ongemak die mensen zoals David Van Reybrouck op zoek doet gaan naar alternatieven voor verkiezingen.
In omgekeerde zin hoeft een éénpartijstaat niet vanzelfsprekend “ondemocratisch” te zijn in de inhoudelijke zin. Zowat de meest democratische samenleving die ik ooit heb gekend was het Tanzania van Nyerere – een éénpartijstaat. Er werden verkiezingen gehouden voor vertegenwoordigende functies. Iedere kandidaat was uiteraard lid van de eenheidspartij, maar inhoudelijk waren de verschillen tussen kandidaten vaak groter dan, bij ons, tussen Liberalen en Sociaaldemocraten.
Een eenheidspartij is immers geen uniforme partij, zelfs niet onder een sterke leider. Boris Jeltsin was evengoed lid van de USSR-Nomenklatura als communistische hardliners; Deng Xiaoping was evengoed communist als Mao Zedong en zijn weduwe – net zoals Bernie Sanders evengoed lid is van de Democraten als Hilary Clinton.
Politiek-inhoudelijke keuze is dus op zich niet iets waarvoor men een meerpartijenstelsel nodig heeft. Een kleine voetnoot: na de overgang naar “democratie” – een meerpartijenstelsel dus – hebben de Tanzanianen steeds dezelfde oude eenheidspartij met grote meerderheden verkozen. Ze was blijkbaar nog zo slecht niet als dictatuur.
Mythe van de vrije persDe vrije pers is een mythe en een heilige koe in “onze democratieën”. Het begrip heeft slechts één betekenisdimensie: de pers is “vrij” (of “onafhankelijk”) wanneer ze niet in handen is van de overheid en door die overheid niet wordt gekortwiekt.
Merkwaardig genoeg volgt daar een heel mooie “non sequitur” op: wanneer de pers in die zin “vrij” is, dan produceert ze ook de waarheid. Immers, journalisten zijn in zo’n geval enkel begaan met de onafhankelijke, onthechte mededelingen van “feiten”. Wie voor een overheidsorgaan werkt, mutatis mutandis, die zal wel bevooroordeeld, niet-objectief en leugenachtig zijn, en “propaganda” produceren.
Ik kan kort zijn. Er is niets, letterlijk niéts, dat deze aanname op een onbetwistbare manier steunt. De zogeheten “vrije” of “onafhankelijke” pers is immers op geen enkele wijze “vrij” en “onafhankelijk”: ze is eigendom van private ondernemers die net zo goed specifieke belangen wensen te verdedigen en uit te dragen als een overheid zou doen.
En die in functie daarvan net zo goed bereid is tot “propaganda” – leugen, vooringenomenheid, selectieve aandacht, over- en onderbelichting van aspecten van de feiten – als destijds de Pravda. En vermits deze media eigendom zijn van private ondernemers, is er geen enkele vorm van democratische druk of controle mogelijk op hen. Ze kunnen dan ook schaamteloos politiek partij kiezen, net zo radicaal als de Pravda dat deed. De eindeloze stroom onthullingen die we over het persimperium van Rupert Murdoch te verwerken hebben gekregen zouden iedereen van deze naïeve idee moeten afhelpen.
Die illusie van de “vrijheid” van onze media, en van de band met “kwaliteitsjournalistiek”, wordt niet toevallig vooral door die media zelf uitgedragen. Zo is er een niet-aflatende stroom van verdachtmakingen en kritiek op het “false news” dat via sociale media en internetmedia wordt verspreid. Terwijl het net die nieuwe kanalen zijn die, in velerlei opzichten, de echte “vrije” media zijn.
Een democratie respecteert mensenrechtenOok hier kunnen we kort zijn. Het thema van de mensenrechten dook op als motief in de internationale politiek in het tweede deel van de Koude Oorlog – onder het presidentschap van Jimmy Carter – en is vanaf dat moment een constante gebleven in de retoriek van het “Westen”. De suggestie is: een democratie (wij dus) eerbiedigt de mensenrechten, de anderen schenden ze.
Sinds de Koude Oorlog is vervangen door de War on Terror klinkt dat argument in toenemende mate ongeloofwaardig. De VS – wereldwijd kampioen in het gebruik van mensenrechten als argument tegen politieke tegenstrevers – handhaaft op Cuba, in een plek Guantanamo genaamd, een gevangenis waar bijna zestig mensen al meer dan tien jaar zijn opgesloten zonder aanklacht, rechten van de verdediging of uitzicht op een proces.
Het gevangenisregime daar is herhaaldelijk beschreven als in strijd met de mensenrechten. In diezelfde context hebben diverse NAVO-geallieerden zich schuldig gemaakt aan foltering (“advanced interrogation techniques” heet dan nu), ontvoering en politieke moord, en aan terreur tegenover de burgerbevolkingen in regio’s waar oorlogen woeden.
Het is vreemd dat men het argument van respect voor mensenrechten niet betrekt op de uiterst snelle en zeer verontrustende toename van surveillantie en militarisering, en de afbouw van burgerlijke vrijheden (“democratische” vrijheden, om preciezer te zijn) in het zogeheten “vrije Westen”. Wanneer de Franse president Hollande aankondigde dat, omwille van de strijd tegen terreur, zijn land het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens samen met z’n eigen Grondwet even on hold moest plaatsen werd dit door de bestuurders van ettelijke “democratieën” als vanzelfsprekend beschouwd. En nagevolgd – de infame Amerikaanse Patriot Act heeft vele kindjes gekregen wereldwijd.
Er deden bij het overlijden van Castro snel heel wat verhalen de ronde over Cuba als politiestaat, waarin de geheime dienst wel overal z’n mannetjes had en waarin verklikking een permanente dreiging was. Dat kan best zijn. Want het is ook bij ons het geval. In mijn buurt lopen al vele maanden gewapende militairen te patrouilleren, en ook leden van private veiligheidsbedrijven hebben nu het recht mij te doen halt houden en te fouilleren. Mijn elektronische communicatie wordt in de gaten gehouden, mijn privéleven is af te lezen op de schermen van veiligheidsmensen die ik nooit heb ontmoet, en wanneer ik naar de VS wil reizen moet ik de Amerikaanse regering toelating geven om mijn financiële gegevens te inspecteren.
Fidel stemt in de verkiezingen van 2013Een democratie heeft democratische leiders, een dictatuur heeft een dictatorDemocratisch leiderschap houdt natuurlijk veel meer in dan enkel het feit dat men “democratisch verkozen” is. Het houdt in dat men zich als leider democratisch gedraagt. Het is dus, alweer, een zaak die men niet louter naar de vorm maar wel naar de inhoud moet beoordelen – het welbekende voorbeeld van de democratisch verkozen Führer van het Derde Rijk wenkt wanneer men dit niet doet.
En wat houdt dit democratisch leiderschap dan zoal in? Hier kan een heel lange lijst volgen, maar ik beperk me tot een klein aantal punten die, naar ik vermoed, weinig betwisting zullen uitlokken.respect voor de Grondwettelijke vrijheden van de bevolking;respect voor het politieke pluralisme dat een democratie definieert, dus ook voor de oppositie en ook voor de eventuele “foute keuzes” van de bevolking;respect voor de democratische rechten van anderen: minderheden, zwakkere delen van de bevolking, andere regeringen (al dan niet bevriend);respect voor de regels van democratische besluitvorming, dus het afwijzen van corruptie of particuliere belangen die in strijd zijn met die van de meerderheid van de bevolking.
Als we dit lijstje nu leggen naast, bijvoorbeeld, de aanpak van de EU en haar Trojka van de Griekse crisis, dan zien we dat er weinig overblijft van “democratie”. De EU heeft zich gedragen, en blijft zich gedragen, als een schofterige dictatuur tegenover de Griekse bevolking en haar verkozen leiders. Dat belet diezelfde EU evenwel niet van zichzelf te zien en urbi et orbi voor te stellen als dé voorvechter en belichaming van de democratie.
Ook bij ons zien we regeringen aan het werk wier uitgangspunt is: we zijn “democratisch verkozen” en hebben dan ook het recht om autocratisch te regeren, met minachting voor alle punten die ik heb vermeld. En ook daar zal het die regeringen niet weerhouden om zichzelf als “democratisch” voor te stellen.
Het weerhoudt extreemrechtse, autocratische bewegingen zoals Vlaams Belang, Front National, de PVV van Wilders en vele andere er evenmin van zich voor te stellen als de echte democraten, de enige echtedemocraten. Immers, zij staan een etnocratische, xenofobe en ultra-nationalistische samenleving voor, waarin keihard wordt opgetreden tegen al wie hun visie niet deelt. En vermits zij “democratisch verkozen” zijn, moeten ze wel democraten zijn. Logisch, toch?
Een woord zonder betekenisHet bestaan van slechte democratie maakt dictatuur niet automatisch goed, natuurlijk. En als U het mij vraagt, ik leef nog liever in een democratie dan in een dictatuur. Zaak is echter dat ik in toenemende mate het gevoel heb dat mijn democratie steeds dictatorialer wordt, en dat mijn geloof in het werkelijke democratische karakter van mijn samenleving daardoor aan een sneltreinvaart erodeert.
Ik word daardoor echter geen antidemocraat – integendeel. Er zijn weinig zaken die ik zoveel belang toeken als het democratische karakter van mijn samenleving en die van anderen. Dat is de reden waarom ik steeds sterker verzet voel opborrelen telkens wanneer ik de bestuurders van mijn samenleving dat grote woord “democratie” hoor inroepen, voor realiteiten die er op ieder punt mee in strijd zijn.
Als we dit lichtzinnige gebruik van dat woord blijven goedkeuren, of zelfs maar toelaten, dan maken we van democratie een woord zonder betekenis. De zesendertig vormen van Lijphart worden dan snel aangevuld met een hele lading andere, incluis zaken die er historisch en inhoudelijk het tegendeel van zijn. Hou dus op, mensen, met het gebruik van “democratie” als een argument tegen anderen, en een argument voor jezelf, tenzij je bereid bent om ook over de inhoud ervan een ernstige ondervraging te ondergaan.
Democratie is niét tot vormentaal te herleiden, de essentie ervan is inhoudelijk. En die inhoud is ook niet iets wat enkel door experts (leden van de “vrije pers”, of “democratisch verkozenen”) wordt gemonopoliseerd. Die inhoud is in handen van de burger.
De Wereld Morgen