Het mag gezegd, Lode Delputte heeft een vlotte pen, en zijn boek “Cuba na Castro, een eiland in omwenteling” leest dan ook als een trein. Wie echter hoopt in het boek de sleutel te vinden om Cuba beter te begrijpen, komt bedrogen uit.
Lode Delputte is niet ontsnapt aan de invloed van de onophoudelijke stroom negatieve berichten over Cuba die in Europa “bon ton” zijn. Ze hebben zijn kijk op het eiland ernstig misvormd. Het pleit voor Lode dat hij dat zelf toegeeft: het hoofdstuk waarin hij zijn eigen paranoia beschrijft en vooral de scène waarin een Cubaanse dame daarmee de draak steekt, werken ontwapenend. De sympathie die Lode heeft voor de Cubanen en de manier waarop ze dag in dag uit vooruit proberen te geraken is trouwens gekend.
Toch vormt die gekleurde waarneming een ernstige handicap om tot een evenwichtig beeld van Cuba te komen. Zo zal je in het boek geen elementen vinden die verklaren waarom Cuba met twee derde van de stemmen verkozen is in de mensenrechtenraad van de VN; waarom Cuba de voorzitter is van de niet-gebonden landen, die drie vierde van de wereldbevolking tellen; waarom Cuba zo’n groot prestige geniet in Latijns-Amerika en staande ovaties krijgt op sociale fora. Op wereldvlak bekeken staan westerse intellectuelen blijkbaar vrij alleen in hun ultrakritische houding ten opzichte van Cuba. Arme landen – de meerderheid op onze wereldbol – bekijken Cuba doorgaans helemaal anders.
Lode Delputte gaat in zijn boek zeer fragmentarisch te werk. Soms werkt dat verhelderend. Zo legt hij piekfijn uit hoe “jineteros” – Cubanen die rond toeristen hangen om hen geld af te troggelen – te werk gaan. Een absolute kassakraker is het “melkverhaal”: jonge Cubaanse ouders beweren geen melk te kunnen kopen voor hun zuigeling, en wekken zo het medelijden van menig toerist. Lode toont zwart op wit aan dat zulke verhalen complete verzinsels zijn.
Ook over de Cubaanse gemeenschap in Miami brengt hij interessante nuances aan. Zo krijg je te lezen dat Cubanen die zich ginds positief durven uit te laten over de Cubaanse Revolutie soms zelfs moeten vrezen voor hun eigen leven.
Af en toe graaft hij iets dieper. Het interview met Mariela Castro is boeiend en verrijkend. Ook het hoofdstuk over Cuba en religie is evenwichtig. Toch moeten we helaas vaststellen dat de keuze van zijn gesprekspartners over het algemeen genomen tendentieus is. Alsof je een boek zou schrijven over België zowat enkel op basis van interviews met, pakweg, de ouders van de vermoorde Joe; diehard Vlaamsblokkers; mensen zonder papieren die in hongerstaking gaan; een slachtoffer van Dutroux; een gedupeerde spaarder; de weduwe van de man die door Marokkaanse jongeren werd doodgeslagen. België zou bepaald geen mooie indruk maken.
In bepaalde delen van het boek is de info ronduit verkeerd. Wanneer hij het heeft over Cuba en racisme, bijvoorbeeld. Zo beweert hij dat hoteldirecteurs niet snel zwarte werknemers zullen aannemen – het volstaat een paar hotels binnen te lopen om dat te ontkrachten. Natuurlijk zal racisme hier en daar nog wel de kop opsteken, maar dat gaan voorstellen als een officiële politiek klopt niet met de feiten. Hij slaagt er zowaar in om vader des vaderlands Manuel de Céspedes als een racist af te schilderen, en vergeet daarbij te vermelden dat deze Cubaanse grootgrondbezitter en onafhankelijkheidsstrijder zijn eigen slaven de vrijheid schonk. De zwarte Cubaanse bevolking heeft tijdens de vijftig jaar Cubaanse Revolutie een serieuze klim op de socio-economische ladder gemaakt, dat kan geen ernstige wetenschapper ontkennen.
Af en toe gaat Delputte zelfs de toer van de sensatiepers op. Zo beweert hij, losjes uit de pols, dat Fidel Castro er niet zou aan getwijfeld hebben om op de fatale knop van de kernwapens te drukken. Als enig fundament voor die stelling dient een bewering van ex-VS-minister van buitenlandse zaken Robert Mc Namara. Mc Namara, dat was toch de man die de fosforbommen boven Noord-Vietnam losliet? Misschien zijn Mc Namara’s woorden al even geloofwaardig als de latere VS-leugen over de massavernietigingswapens in Irak, die een oorlog tegen dat land moest verantwoorden?
Bijzonder ergerlijk in het boek zijn ook de voortdurende sneren over het gebrek aan democratie in Cuba. Vreemd dat de auteur een stad als Bogotá in Colombia als “vrijer” ervaart dan Havana – Colombia is het land met het hoogst aantal vermoorde vakbondsmensen in heel Latijns-Amerika. In Lode’s kijk op democratie wordt duidelijk hoe sterk de westerse bril weegt waardoor hij naar Cuba kijkt: wat niet beantwoordt aan het westerse democratische model, is in zijn ogen een dictatuur. Een beetje meer bescheidenheid was hier op zijn plaats geweest. Ons land blonk de laatste jaren immers niet uit in bestuurlijke efficiëntie, noch in het aanpakken van de echte problemen van de Belgische bevolking. Misschien is het Cubaanse democratische model wel de moeite van het bestuderen waard. In wat de Cubanen zelf een participatieve democratie noemen, vindt er voortdurend overleg plaats met de basis. Fundamentele beslissingen worden per referendum genomen. De laatste verkiezingen brachten 63% nieuwkomers, 43% vrouwen, 29% arbeiders in het Cubaanse parlement. 61% van de volksvertegenwoordigers werd nà de Revolutie geboren. Lode Delputte rept hierover met geen woord.
In het boek ontbreekt wel vaker essentiële achtergrondinformatie. De miljoenen dollars die jaarlijks door de VS worden besteed om de berichtgeving over Cuba negatief te kleuren zijn blijkbaar geen vermelding waard. De cijfers staan nochtans zwart op wit op de VS-overheidswebsite. De auteur houdt ook bijzonder weinig rekening met de erg moeilijke omstandigheden waarin Cuba, tenslotte een derde wereldland, moet proberen te overleven. De VS-blokkade houdt het land al tientallen jaren in een wurggreep. Bovendien probeert de VS met de regelmaat van een klok migratiecrisissen uit te lokken, waarbij de Cuban Ajustment Law uit 1966 een sleutelelement vormt. Die wet bepaalt dat elke Cubaan die illegaal voet aan land zet in de VS geregulariseerd wordt. Als er een dergelijke wet van kracht zou zijn voor de rest van Latijns-Amerika, dan zou het continent simpelweg leeglopen.
Na het wegvallen van het Oostblok beleefde Cuba haar zwaarste economische crisis ooit. Het luidde de “Speciale Periode” in – het Cubaanse woord voor de crisis. Het is dan ook niet verwonderlijk dat heel wat Cubanen klagen over de moeilijke omstandigheden. Maar doordat de auteur zo sterk inzoomt op het geëmmer en de frustraties bij een deel van de bevolking, slaagt hij er niet in een aantal essentiële vragen te beantwoorden of essentiële kwesties te belichten. Hoe slaagde Cuba erin om op amper 200 km van de VS een socialistische revolutie door te voeren en, straffer nog, dat al 50 jaar vol te houden? Terwijl elders, in het Oostblok, de socialistische systemen als kaartenhuisjes in elkaar vielen, verbaasde Cuba vriend en vijand door stand te houden. Hoe verklaar je dat, ondanks de magnetische aantrekkingskracht van het toerisme, het onderwijssysteem in Cuba overeind is gebleven – en, zo geeft Lode Delputte zelf aan, in 2008 nog maar eens bewees met kop en schouder boven de rest van Latijns-Amerika uit te steken? Dat er een enkele arts op buitenlandse missie blijft plakken, hoeft niet te verbazen. Dat de meerderheid naar Cuba terugkeert is, gezien het gigantische loonverschil, een groter raadsel.
Jammer genoeg geeft Lode Delputte geen antwoord op deze vragen. Zijn boek is in grote mate een opeenstapeling van clichés, en dat is een gemiste kans. Toch kan je uit het boek een paar leuke faits divers halen, en taalkundig is de vlotte verhaalstijl van Delputte een absolute hoogvlieger. Als intro, om het “Cuba na Castro” met een kritisch oog te lezen, is het ICS-reisgidsje “Cuba, een andere reis is mogelijk” een absolute aanrader. Het kleine gidsje reikt heel wat elementen aan om de verwarring van Lode Delputte te begrijpen, en op die manier de interessante informatie uit het boek te filteren, zonder in de valkuilen te lopen.