Met het oog op de Franse vertaling van mijn jongste Congoboek, dat in januari uitkomt onder de titel “L’ascension de Mobutu”, bracht ik op de Cubaanse ambassade een namiddag door met ere-ambassadeur en commandant Victor Dreke Cruz (°1937). Ludo De WitteEen monument is die man, wiens levensloop de geschiedenis van de Cubaanse revolutie weerspiegelt. In 1955 werd hij actief in Fidel Castro’s M-26-J-Beweging, die eind 1958 de dictatuur van Batista zou omverwerpen. Victor Dreke werd in 1962 bevorderd tot comandante, en was in de jaren nadien chef van de Cubaanse Special Forces die de laatste contrarevolutionaire guerrilla’s uitschakelden.
Dreke leidde de Cubaanse internationalistische missies in Congo (1965) en Guinee-Bissau (1966-68). In Congo deed hij dat als rechterhand van Che Guevara, die achteraf over Dreke aan Castro schreef: “Hij was een van de pijlers van de missie… De enige reden dat ik hem niet voor promotie aanbeveel is dat hij al de hoogste rang bezit.” In Guinee-Bissau, een Portugese kolonie, vochten Cubanen onder leiding van Dreke aan de zijde van de bevrijdingsbeweging van Amilcar Cabral.
Cuba’s steun aan Afrika, met tienduizenden dokters, onderwijzers en soldaten, is een krachttoer die zorgvuldig uit het westerse bewustzijn wordt gehouden. Het Zuiden daarentegen weet dat wel naar waarde te schatten.
Julius Nyerere, ex-president van Tanzania, zei op een bijeenkomst in Havana, in 1990: “Ik druk hier mijn bescheiden persoonlijke dankbaarheid uit voor alles wat Cuba heeft gedaan, en dan vooral voor Afrika. Mijn land is één van de vele landen van het Zuiden die geprofiteerd hebben van de diensten van de Cubaanse dokters, landbouwkundigen en onderwijzers, alsook van de grote hoeveelheid beurzen die onze studenten ter beschikking gesteld werden, zodat zij aan de Cubaanse onderwijsinstellingen konden studeren. Ik heb Cuba op geen enkele lijst van donors teruggevonden, maar dat land bezet een bijzondere plaats in de harten en geesten van honderdduizenden, ja van miljoenen mensen uit ontvangende landen van Afrika en Latijns-Amerika.”Of kijk naar de feestelijkheden voor de inhuldiging van Nelson Mandela als president van het nieuwe Zuid-Afrika dat pas komaf had gemaakt met de Apartheid, in Pretoria, op 10 mei 1994. Daar keerde de leider van het African National Congress zich naar Fidel Castro, en zei hem, officieus maar goed hoorbaar voor de omstaanders: “Jij hebt dit allemaal mogelijk gemaakt.” Mandela verwees daarmee naar de grootste en langste interventie van Cuba in Afrika: naar Cuba’s militaire steun voor Angola en het Namibische SWAPO in hun strijd tegen het Zuid-Afrikaanse apartheidsleger.
Mandela was op de plechtigheden in Pretoria niet de enige die Castro erkentelijkheid betuigde: de verslaggever van Le Monde merkte op dat op de viering de meeste buitenlandse staatshoofden en regeringsleiders zonder veel aandacht hun maaltijd naar binnen werkten, terwijl Castro, omstuwd door geïnteresseerden en onder het aanhoudend scanderen van zijn naam, met moeite en pas na lange tijd bij de feestdis geraakte.
De Cubanen zelf zijn altijd erg bescheiden gebleven over hun inzet voor andere derdewereldlanden. Een van de Cubaanse leiders, Machado Ventura, zei over het contingent van artsen, verplegers en technici die Cuba naar het recent onafhankelijk geworden Algerije in 1963 stuurde: “
We waren zoals een bedelaar die zijn hulp aanbood, maar we wisten dat het Algerijnse volk die hulp nog meer nodig had dan wij en dat ze die hulp ook verdienden.”
Die solidariteit is voor Havana vanzelfsprekend. Eind 1988 zei Fidel Castro hierover, met de missie in Angola voor ogen: “Wie niet in staat is om voor anderen te vechten, zal nooit in staat zijn om voor zichzelf te vechten.”