Op 26 juni overleed in Havana, 85 jaar, t.g.v. problemen na COVID-19, kapitein van het rebellenleger Orlando Borrego Díaz, eminent economist en Che Guevara expert. Lees onder het IM het hoofdstuk over hem in ‘Ontmoetingen met Fidel’, een boek van Cubanismo.be schrijvers: Katrien Demuynck en Marc Vandepitte.
Borrego werd geboren in Holguin op 3 maart 1936. Hij begon zijn revolutionaire activiteiten al op zeer jonge leeftijd. In oktober 1958 sloot hij zich aan bij de Colonne Ciro Redondo nr. 8, onder bevel van commandant Ernesto Guevara, in de bergen van Escambray.
Na de overwinning van de revolutie bekleedde hij verschillende functies als hoofd van de Militaire Economische Raad van het Regiment La Cabaña (1959) en van het departement Industrialisatie van het INRA (1959-1960), als eerste onderminister van het Ministerie van Industrie (1961-1964) en vervolgens als minister van de Suikerindustrie (1964-1968). Hij was ook adviseur van het Uitvoerend Comité van de Raad van Ministers (1973-1980) en economisch adviseur van de Che Guevara-leerstoel aan de Universiteit van Havana, en ook van de minister van Vervoer. Hij was ook een naaste medewerker van Comandante Ernesto Che Guevara.
Orlando Borrego studeerde Economie aan de Universiteit van Havana, en in 1980 behaalde hij de wetenschappelijke graad van Doctor in de Economische Wetenschappen aan het Instituut voor Economie en Wiskunde van de Academie van Wetenschappen van de USSR.
Hij was de auteur van verschillende boeken, over economie en management én over Ché en ontving talrijke onderscheidingen en awards. Twee spitsbroeders hoofdstuk uit ‘ontmoetingen met Fidel’ van Katrien Demuynck en Marc Vandepitte‘Fidel leek niet de leider die hij was.
Hij had een afgeborstelde burgerlijke toerist kunnen zijn.’Hilda GadeaOrlando BorregoBeroep: economist en Che Guevara expertGeboortejaar: 1936 Soms kunnen kleine gebeurtenissen de loop van de geschiedenis veranderen. De ontmoeting tussen Che en Fidel in Mexico-stad, halverwege de jaren vijftig, was er zo een. Ze vond plaats in het appartementje van de Cubaanse María Antonia. Fidel had voor zijn afreis naar Mexico al van Ernesto Guevara gehoord via Ñico Lopez, een strijdmakker die na het Moncada-avontuur* naar Guatemala gevlucht was en daar op de Argentijnse arts was gestoten. Na bombardementen van de VS en de staatsgreep in Guatemala in 1954 vluchtte Che naar Mexico. Voor hem was Fidel ook geen onbekende. Hij wist dat die als student had meegevochten bij een volksopstand in Colombia in 1948 en dat hij in eigen land vijf jaar later een mislukte gewapende opstand had geleid. Het klikte meteen tussen beiden. Ze spraken over de schrijnende situatie in Latijns-Amerika en de rol van het Amerikaanse imperialisme. Tegen de ochtend ontvouwde Fidel zijn plannen om met een jacht de oversteek te maken naar Cuba en in de Sierra Maestra* een guerrilla te beginnen. Che was dadelijk enthousiast. Hij was bereid om de 26-Juli-Beweging* te vervoegen op voorwaarde dat hij na de overwinning zijn handen zou vrij hebben om elders in het continent een nieuwe revolutie te beginnen. Tegen Hilda, zijn vriendin, noemde hij naar aanleiding van het gesprek Fidel ‘een groot politiek leider… met een nieuwe, bescheiden stijl, iemand die weet waar hij naartoe wil en die enorm vastberaden is. Als er iets goeds is gebeurd in Cuba sinds Martí*, dan is het Fidel Castro. Hij zal de revolutie maken. Alleen met iemand als hij ben ik bereid me onvoorwaardelijk in te zetten.’ Hilda beschreef Fidel als volgt: ‘Hij was heel blank en groot, fors gebouwd maar niet dik, met pikzwart glanzend en krullend haar en een snor, en hij maakte snelle, soepele en precieze gebaren. Hij leek niet de leider die hij was. Hij had een afgeborstelde burgerlijke toerist kunnen zijn. Maar wanneer hij sprak stonden zijn ogen vol gloed en geloof in de revolutie.’Er groeide een hechte vriendschap tussen Che en Fidel. Ze discussieerden nachtenlang en Fidel kwam ook al eens koken bij Ernesto en Hilda. Op een bepaald moment werd het rebellengroepje opgepakt door de Mexicaanse politie. Na een tussenkomst van oud-president Lázaro Cárdenas werden alle Cubanen weer vrijgelaten, maar de Argentijnse arts bleef vastzitten. Dat was enkele maanden voor de overtocht. Che wilde dat Fidel niet op hem zou wachten en zo nodig zonder hem naar Cuba zou vertrekken, maar Fidel wou daar niet van weten. Che schreef daarover: ‘Hij houdt niet alleen vast aan principes, maar ook aan mensen. Dat maakt van zijn rebellenleger een niet te verdelen ploeg.’ Che was de best geschoolde marxist van het rebellenleger, beschikte over uitstekende militaire kwaliteiten en zou later ook staatsmanschap aan de dag leggen. Hij heeft ongetwijfeld een diep en blijvend stempel gedrukt op de revolutie en op Fidel. Om dat wat beter te doorgronden besloten wij ons oor te luisteren te leggen bij Orlando Borrego, strijdmakker en medewerker van Che. Hij was actief in de 26-Juli-Beweging in Holguín, zijn geboortestad. In 1958 sloot hij zich aan bij de colonne van Che, toen die actief was in het Escambraygebergte, in midden-Cuba. Later legde hij zich toe op de studie van het denken en leven van Che. Hij heeft ondertussen verschillende boeken op zijn naam.
Borrego, 71, staat ons op te wachten in de hal van zijn kantoor, hij neemt ons mee naar een klein ontvangstlokaaltje. Kunnen we meteen beginnen? Hij heeft een drukke agenda.
Onze eerste vragen gaan over het feit dat Che een vreemdeling was, toch merkwaardig voor een nummer twee. Fidel stelde hem aan als commandant van de tweede guerrillacolonne, vonden de mensen dat wel evident? ‘Che was inderdaad een Argentijn, maar wij hebben een traditie van internationale solidariteit, in heel onze onafhankelijkheidsstrijd hebben buitenlanders een prominente rol gespeeld. Máximo Gómez bijvoorbeeld, de chef van ons bevrijdingsleger tegen de Spanjaarden, was een Dominicaan. En weet je wat? Het eerste bloed dat “vergoten” is voor de revolutie was dat van Che. In de allereerste veldslag tegen het leger raakte hij gewond. Dat hoorde ik van mijn vriend Faustino Pérez*, een arts die ook met de Granma meereisde. Hij had een wonde aan zijn hals, maar gelukkig bleek het niet erg. Aan het einde van de oorlog was het prestige van Che erg groot: om het voorbeeld dat hij gaf als strijder, om zijn soberheid.’Borrego vervolgt: ‘De colonne van Che en die van Camilo* trokken samen Havana binnen. Ze namen de twee grote militaire vestingen van de stad in. Camilo bezette Columbia en Che La Cabaña, en daar bleef ik bij hem werken. Onmiddellijk ontplooide hij zijn kwaliteiten als staatsman. Al in de Sierra Maestra had hij werkplaatsen laten oprichten voor de bevoorrading van de guerrilla. Vanuit La Cabaña zette hij heuse bedrijven op poten, zodat het leger niet zou hoeven te parasiteren op de samenleving maar in zijn eigen onderhoud zou kunnen voorzien. In 1959 werd hij aanvankelijk als een soort ambassadeur van de revolutie uitgezonden naar onder andere Japan en een aantal Europese landen. Na zijn terugkeer, halfweg het jaar, werd hij benoemd tot chef van het departement industrialisering, dat deel uitmaakte van het Instituut voor de Landhervorming. We beschikten toen nauwelijks over economen. Hij zette zich aan het studeren en ging aan de slag. In 1961 werd het ministerie van Industrie opgericht, dat de hele genationaliseerde industrie moest leiden – een heel complexe taak, die wellicht alleen Che aankon. Het ministerie van toen is vandaag opgesplitst in vijf ministeries. Hij bracht heel belangrijke ideeën aan voor de opbouw van het socialisme en het management van de economie. Hij bestudeerde niet enkel de werken van Marx, Lenin en dies meer, maar ook die van de klassieke burgerlijke economen. Ons zette hij ook allemaal aan tot studie. En stel je voor, in 1966 voorspelde hij het ineenstorten van het Europese socialistische kamp. Het leek toen wel een ketterij! Hij had een zeldzame vooruitziende blik.’ Dat doet ons aan iets anders denken. In 1986 startte Fidel de Rectificatie van fouten en negatieve tendensen*. De Cubaanse economie was toen aan het slabakken, en die campagne beoogde de economische politiek en de werkorganisatie te herzien. Borrego: ‘Na het vertrek van Che hadden we hier een economisch systeem uitgebouwd dat veel gelijkenissen vertoonde met dat van de Sovjet-Unie, en dat bracht negatieve gevolgen met zich mee. Mensen geraakten meer en meer gemotiveerd door geld in plaats van door ideeën, en dat is gevaarlijk. Fidel greep tijdig in. Zijn toespraak op de twintigste verjaardag van de moord op Che, in 1987, was gewijd aan de Rectificatie. Hij wees erop dat Che ons gewaarschuwd had. Die capaciteit van Fidel om vooruit te zien en snel een koerswijziging door te voeren is heel belangrijk geweest. Dat Cuba er vandaag nog staat, heeft daar veel mee te maken. Want waren we toen op die weg doorgegaan… In alle landen in Oost-Europa ging het socialisme over de kop, maar wij stuurden op tijd bij.’We willen het met Borrego nog over een ander punt hebben. In 1965 verdween Che letterlijk van het toneel: hij dook onder en vertrok voor een geheime militaire missie naar Congo. Toen die na enkele maanden werd afgeblazen, keerde hij terug naar Cuba, maar bleef ondergronds om een nieuwe missie in Bolivia voor te bereiden. Hij was op dat moment de meest gezochte ‘terrorist’ ter wereld. Zoals te verwachten, lokte zijn maandenlange afwezigheid allerhande speculaties uit. De CIA liet zich niet onbetuigd. Beide spitsbroeders zouden verwikkeld geweest zijn in een machtsstrijd en Fidel zou de Argentijn hebben laten ombrengen om definitief de nummer één van de revolutie te worden. Toen Che in de loop van 1966 in Bolivia opdook werd het verhaal bijgesteld: de twee zouden in onmin geraakt zijn en daarom zou Che Cuba verlaten hebben; Fidel zou hem naderhand in Bolivia aan zijn lot overgelaten hebben, met de bekende gevolgen. Borrego windt zich op. ‘Dat wordt allemaal door de feiten tegengesproken! Waarom keerde Che naar Cuba terug na de campagne in Congo? Congo was een soort training, een voorbereidende etappe voor de strijd in Latijns-Amerika. Fidel heeft altijd geprobeerd Che maximaal te beschermen, te voorkomen dat hij overhaast zijn leven in gevaar zou brengen. Daarom ging hij ermee akkoord dat Che naar Congo zou trekken. De Congolese revolutionairen hadden Cuba om hulp gevraagd en Che ging mee als instructeur. De missie werd na enkele maanden afgeblazen.
Na Congo verbleef Che enkele maanden clandestien in Praag. Fidel had zijn afscheidsbrief naar aanleiding van zijn vertrek naar Congo voorgelezen op 3 oktober 1965 en Che vond het maar niets om terug in Cuba te verschijnen. Maar Fidel haalde hem over. Dat is voor mij het meest overtuigende element. Fidel overhaalde hem om terug te keren. In Praag liep hij gevaar. In Cuba daarentegen kon hij zelf een geschikte plaats uitkiezen om te trainen en om compañeros te selecteren voor Latijns-Amerika. Als ik moest zeggen wat het mooiste is dat ik tijdens de revolutie heb meegemaakt, dan zijn het die maanden dat Che hier was voor hij naar Bolivia vertrok. Ik was die hele tijd met hem in contact. Ik was er getuige van dat hij de allerbeste mensen kon uitkiezen, zowel uit de guerrillero’s van de Sierra Maestra als uit andere strijdersgroepen. Hij kreeg hij alle nodige steun bij zijn voorbereidingen, tot op de dag van zijn vertrek naar Bolivia. Ik was erbij, die laatste avond. Na de afscheidsbrief aan Fidel heeft Che nog een persoonlijke nota geschreven, die ik heb gepubliceerd in het tijdschrift van de Casa de las Américas*. Hij nam daarin nog eens elke twijfel weg over zijn vriendschapsband met Fidel. Er zijn dus voldoende documenten die bewijzen dat er van een ruzie tussen die twee geen sprake was. Al wat daar verder over verschenen is zijn manipulaties ten dienste van de CIA.’Het moet wel een harde klap geweest zijn toen het bericht kwam dat Che gesneuveld was? ‘Het nieuws kwam erg ongeloofwaardig over in Cuba. Zijn meest nabije medewerkers konden gewoon niet accepteren dat hij dood zou zijn. Maar na de nieuwsberichten kwamen de foto’s. Samen met Fidel onderzochten we die foto’s. We moesten de waarheid onder ogen zien. Later kwamen we tot de constatering dat hij levend gevangen genomen was en daarna vermoord. Tot op vandaag is Che heel erg aanwezig onder ons, hij blijft een krachtige inspiratiebron – ook elders in de wereld trouwens.’ Niet voor niets gaf het weekblad Time hem een plaats in de top honderd van meest invloedrijke figuren van de twintigste eeuw.