In 1492 wordt Cuba ontdekt door Columbus en meteen ingelijfd als Spaanse kolonie. Een kleine vierhonderd jaar later vechten de eilandbewoners voor hun onafhankelijkheid. Maar de VS mengen zich in de strijd. Ze ‘helpen’ Cuba de onafhankelijkheid te bereiken, maar maken van het eiland in feite een semikolonie.*‘Een fout in Cuba is een fout in Amerika,is een fout tegenover de hedendaagse mensheid.
Wie zich vandaag opricht samen met Cuba,richt zich op voor altijd.’José Martí (1)De koloniale periode (1492-1868)In oktober 1492 ontdekt Columbus Cuba bij zijn eerste expeditie. Twee jaar later zet hij op verschillende plaatsen voet aan de grond. Vanaf 1511 gaat de kolonisatie van het eiland van start onder leiding van Diego Velázquez. Aanvankelijk is er hevige weerstand van de lokale bevolking, maar die wordt brutaal neergeslagen. Na een eeuw is de indiaanse bevolking zo goed als uitgeroeid als gevolg van de vele slachtpartijen, de gedwongen arbeid en de Europese ziekten waartegen ze niet bestand zijn. Omdat de ontginning van goud en andere mineralen tegenvalt wordt de economie door de kolonisten afgestemd op landbouw en veeteelt. Vanaf de zeventiende eeuw nemen suiker en koffie de belangrijkste plaats in. De productiewijze is gebaseerd op slavernij, niet ongebruikelijk in Spanje op dat moment. Bij gebrek aan lokale werkkrachten worden zwarte slaven ingevoerd vanuit Afrika. In totaal zullen verspreid over drie eeuwen bijna één miljoen Afrikanen worden geïmporteerd, vooral in de negentiende eeuw. Standbeeld in Baracoa van indiaanse verzetstrijder tegen de Spaanse kolonisatoren Tussen het Latijns-Amerikaans continent en Europa ontstaat vanaf de tweede helft van de zestiende eeuw een drukke en bloeiende handel. Maar de overtocht is lang en gevaarlijk, er zijn letterlijk veel kapers op de kust. Spaanse boten wagen de overtocht enkel in konvooi (vaak honderd schepen), begeleid door de marine. Omwille van zijn geografische ligging wordt de haven van Havanna uitgekozen als verzamelplek. De gunstige ligging trekt ook piraten aan. Piet Heyn, Cornelis Jols, Francis Drake en andere zeerovers teisteren de Caribische zee. Gedurende de zeventiende eeuw zijn er verschillende aanvallen en kortstondige bezettingen van Hollandse, Franse en Britse vrijbuiters.
De confrontatie tussen de belangrijkste Europese grootmachten gaat in de achttiende eeuw in crescendo. In de Caribische zee gaat het vooral over handelsbelangen. De Britten willen het gehele eiland inpikken. Er zijn verschillende pogingen en het komt zelfs tot een heuse oorlog met Spanje van 1756 tot 1763. De Britten bezetten Havanna gedurende tien maanden op het einde van die oorlog, maar verder geraken ze niet. De bezetting doorbreekt wel het handelsmonopolie met Spanje. Vanaf nu wordt ook handel gedreven met Noord-Amerika. Havana wordt snel welvarend en krijgt een metropolitisch karakter.
In de naweeën van de Franse Revolutie breekt een slavenopstand uit in Haïti in 1791. Duizenden Franse ondernemers en slavenhouders vluchten naar Cuba. Hun kapitaalinjectie ligt voor een groot deel aan de grondslag van een landbouwrevolutie op het eiland: de overschakeling van kleine en weinig productieve landbouwbedrijfjes naar grote semi-industriële plantages van vooral suiker en koffie, gebaseerd op slavenarbeid op een nooit geziene schaal. Om dat te realiseren worden in versneld tempo slaven ingevoerd met als gevolg dat in 1841 de zwarte bevolking in de meerderheid is (58%). Deze extreme uitbuitingseconomie is in elk geval zeer rendabel: de negentiende eeuw is de meest welvarende van de geschiedenis tot dan toe.
In het begin van de negentiende eeuw slagen bijna alle Latijns-Amerikaanse landen erin hun onafhankelijkheid te verwerven. Cuba blijft trouw aan de Spaanse kroon, omwille van verschillende redenen. De economische elite is conservatief en vreest de gevolgen voor een breuk met het moederland. Een belangrijk deel van de rijkdom van de kolonisten is gebaseerd op de handel met Europa. De witte bevolking vreest de onafhankelijkheid zal gepaard gaan met een slavenopstand, zoals in Haïti is gebeurd. De zwarte bevolking is eerder uit op het einde van slavernij dan onafhankelijkheid. Een deel van de elite verkiest het bewind van de Spanjaarden boven dat van de VS, die hun oog hebben laten vallen op het eiland. De toestroom van Spaanse migranten (een bewuste politiek om het overwicht van de zwarte bevolking ongedaan te maken), vertraagt de ontwikkeling van een nationale identiteit. Tenslotte zijn piraten nog altijd een probleem en voor de bescherming hiertegen is men nog steeds aangewezen op de Spanjaarden.
De Cubaanse economie geraakt steeds meer geïntegreerd in de wereldmarkt en vooral door de suikerproductie is er een sterke vervlechting met de economie van de noorderbuur. De VS zijn een belangrijke afzetmarkt voor het Cubaanse suiker, Noord-Amerikaanse kapitalisten investeren in de sector. Zo ontstaat er een alliantie van belangen tussen de Cubaanse suikerexporteurs en Noord-Amerikaanse importeurs en investeerders. De economische banden vertalen zich al snel in een geopolitieke interesse. In het begin van de negentiende eeuw gaan de VS de imperialistische toer op en breiden hun grondgebied uit. Cuba lijkt daarbij van strategische belang te zijn. Thomas Jefferson, derde president van de VS en één van de founding fathers in 1817: ‘Indien we Cuba kunnen innemen, dan zijn we heer en meester van de Cariben’.(2) In 1821 kopen de Noord-Amerikanen Florida van Spanje. Cuba ligt nu vlakbij de eigen grens. Twee jaar later windt John Quincy Adams, minister van buitenlandse zaken er geen doekjes om.
Deze eilanden zijn natuurlijke aanhangsels van het Noord-Amerikaanse continent, en één van hen – bijna in het zicht van onze kusten – heeft omwille van verschillende redenen een groot belang voor de commerciële en politieke belangen van onze Unie. (3)In datzelfde jaar wordt de Monroe doctrine afgekondigd: van dan af beschouwt Washington het Amerikaanse continent als zijn achtertuin en worden de Europeanen geacht er weg te blijven. In de jaren veertig wordt de helft van Mexico geannexeerd, hetgeen het enthousiasme voor imperialistische expansie tot een hoogtepunt brengt. Standbeeld over een slavenopstand nabij El CobreEr is nog een tweede belangrijke factor: de slavernij van de zwarte bevolking. Achtereenvolgende VS regeringen zijn gealarmeerd door een mogelijke slavenopstand op het eiland en de gevolgen daarvan voor de staten in het Zuiden. Om dat scenario te vermijden wordt annexatie overwogen. Na de bloedige, neergeslagen zwarte revolte van 1843-44 in Cuba is er ook een groeiend draagvlak voor dit scenario. Maar zover komt het niet, twee expedities door Amerikaanse huurlingen om het eiland in te lijven mislukken. In 1863 wordt de slavernij in de VS afgeschaft en door de actieve ‘witte’ migratiepolitiek van de jaren vijftig is de blanke bevolking in Cuba opnieuw in de meerderheid (53%). De dreiging van een zwarte revolte is daardoor verminderd. Tussen de jaren vijftig en zeventig nemen de Cubaanse slavendrijvers hun toevlucht tot de import van Chinese slaven. Onafhankelijkheidsstrijd: de eerste golf (1868-1895)In september 1868 breekt in Spanje een opstand uit en wordt koningin Isabel II in ballingschap gestuurd. De vonk slaat over naar Cuba. Een maand later laat een rijke landeigenaar, Carlos Manuel de Céspedes al zijn slaven vrij en start de strijd voor onafhankelijkheid. Hij krijgt spoedig steun en de lokale opstand groeit uit tot een nationale revolte die tien jaar zal duren. Andere belangrijke leiders van deze revolutie zijn Antonio Maceo, Ignacio Agramonte, Calixto García en Máximo Gómez. Deze laatste is een generaal van de Dominicaanse republiek die deel heeft genomen aan een succesvolle rebellie tegen Spanje in 1865. Na een eerste grote veldslag trekken de rebellen terug zich in kleine groepen in de bergen, van waaruit ze een guerrillaoorlog starten. De Spanjaarden zetten lokale, blanke milities in en passen de tactiek toe van de verschroeide aarde. De rebellen zijn veel kleiner in aantal, hebben een tekort aan wapens en munitie, maar zijn desondanks in staat om hele gebieden te veroveren. Het probleem is echter dat ze het onderling sterk oneens zijn. Vooreerst over de kwestie van de slavernij. De ene groep wil de volledige en onmiddellijke afschaffing ervan, de andere niet. Het tweede punt van onenigheid betreft de onafhankelijkheid zelf. de Céspedes is zijn strijd begonnen voor complete soevereiniteit, maar binnen het rebellenkamp is er nog een stevige groep die aansluiting zoekt bij de VS. Er is ook een permanente machtsstrijd tussen de politieke en de militaire leiding van de rebellie en er is gebrek aan discipline. In 1874 wordt de Céspedes gedood in een schermutseling met de Spanjaarden. De leiding is verzwakt en de verdeeldheid neemt nog verder toe. De VS weigeren tussenbeide te komen en erkennen ook niet de rebellenregering. De oorlog zit in een patstelling en het rebellenleger geraakt uitgeput.
In 1878 stellen de Spanjaarden een bestand voor: het Pact van Zanjón. In ruil voor het neerleggen van de wapens krijgen de rebellen amnestie en worden ze opgenomen in het leger. Spanje belooft politieke hervormingen en schenkt de vrijheid aan de slaven die hebben meegevochten. Van onafhankelijkheid of afschaffing van de slavernij – waar het allemaal om begonnen was – is geen sprake. Toch gaan veel guerrillaleiders akkoord met het voorstel. Een meerderheid van de leiding komt uit burgerlijke middens (grootgrondbezitters) en is niet uit op radicale hervormingen van de maatschappij. De arbeidersklasse als georganiseerde groep bestaat nog niet en veel van de arbeiders die het toekomstig proletariaat zullen uitmaken zijn in Spanje geboren en beschouwen het eiland als een Spaanse provincie. Er is één belangrijke tegenstem. Maceo, de enige zwarte rebellenofficier, verwerpt het pact. Hij vraagt een persoonlijk onderhoud met de Spaanse bevelhebber in het plaatsje Baraguá, waarin hij het akkoord volledig verwerpt. Dit legendarisch optreden, gekend als ‘het protest van Baraguá’, is in het collectief geheugen blijven hangen en heeft veel Cubaanse vrijheidstrijders nadien geïnspireerd. Met het Protest van Baraguá bereikte de patriottische en revolutionaire geest van ons volk een hoogtepunt, een clímax, een toppunt. … Met deze actie liet hij [Maceo] werkelijk aan ons volk een gigantische en oneindige erfenis na. (4)De ’tienjarige oorlog’ is zeker niet voor niets geweest. De gebeurtenissen bespoedigen de definitieve afschaffing van de slavernij: dat gebeurt in 1886. De grote groep slaven vervoegt de rangen van de arbeiders. Dat zal de ontwikkeling van het kapitalisme op het eiland versnellen en het nationale gevoel een sterke impuls geven.
Een jaar na het bestand van Zanjón, in augustus 1879, volgt er een nieuwe opstand onder leiding van Calixto García. De plannen worden voortijdig ontdekt en opnieuw is de leiding sterk verdeeld. Maceo biedt zijn diensten aan, maar wordt door Calixto García verhinderd om mee te vechten uit schrik dat de rebellie zal gezien worden als een rassenoorlog. De ‘kleine oorlog’, zoals hij genoemd wordt, is na vijftien maanden afgelopen. De nieuwe opstand is een mislukking, maar uit de rangen van de opstandelingen komt wel een nieuw leidersfiguur voort. Hij zal een stempel drukken op de toekomst van Cuba: José Martí.
Onafhankelijkheidsstrijd: de tweede golf en de militaire bezetting door de VS (1895-1902)José Martí is dichter en journalist. Hij heeft een scherpe pen en is een begenadigd spreker. Tijdens de eerste bevrijdingsoorlog (1868-1878) werkt hij mee aan de publicatie van een rebellenkrant. Hij is dan amper zestien jaar. Hij wordt gearresteerd, veroordeeld tot zes jaar opsluiting en in 1871 verbannen naar Spanje. Hij wijdt de rest van zijn leven aan de onafhankelijkheid van Cuba en aan de strijd tegen de overheersing van Latijns-Amerika door de VS. In 1878 keert hij terug naar zijn land. Een jaar later, tijdens de ‘kleine oorlog’ wordt hij opnieuw gearresteerd en weerom verbannen naar Spanje. Van daar trekt hij naar New York waar de Cubaanse onafhankelijkheidsbeweging zijn hoofdkwartier heeft. Martí is sterk beïnvloed door de internationalistische droom van Simon Bolivar om te streven naar een eengemaakt Latijns-Amerikaanse continent. Voor hem is de onafhankelijkheid van Cuba niet alleen belangrijk voor de Cubanen, ze is ook noodzakelijk om de imperialistische opmars van de VS richting Latijns-Amerika te stuiten. Ik loop alle dagen het gevaar om mijn leven te geven voor mijn land en mijn plicht … om op tijd te verhinderen dat, met de onafhankelijkheid van Cuba, de VS zich zullen uitbreiden naar de Antillen en zich met nog maar kracht zullen storten op de landen van Amerika. (5) Hij trekt lessen uit de mislukkingen van het verleden en beseft dat de Cubaanse onafhankelijkheid enkel kan veroverd worden als er voldoende eenheid is en drie politieke valkuilen kunnen overwonnen worden: het autonomisme (het streven naar meer autonomie zonder de Spaanse overheersing en bezetting militair uit te schakelen), het annexionisme (de aansluiting zoeken bij de VS om van de Spanjaarden af te geraken) en het racisme (de schrik van een zwarte overheersing bij een eventuele onafhankelijkheid). Door zijn prestige en zijn geduldig, tactisch politiek werk slaagt Martí erin deze drie valkuilen te vermijden en de eenheid te smeden. Daartoe richt hij de Cubaanse Revolutionaire Partij (PRC) op. Het gaat net zoals tijdens de tienjarige oorlog om een breed front, maar deze keer hebben de burgerlijke krachten niet de overhand. Maximo Gómez, Antonio Maceo en Calixto García zullen de belangrijkste militaire leiders zijn. Martí wil met deze partij vermijden dat avonturiers, opportunisten of geprivilegieerde klassen met de overwinning gaan lopen.
De partij dient niet alleen om de militaire overwinning te behalen, ze is ook onmisbaar voor de reconstructie van de Cubaanse maatschappij na de onafhankelijkheid. De partij moet het legaal politiek werk combineren met clandestiene activiteiten. Tijdens zijn verblijf in ballingschap in de VS is José Martí getuige hoe de anarchisten brutaal en meedogenloos worden aangepakt door de overheid. Voor hem is de Noord-Amerikaanse maatschappij niet langer een voorbeeld. Hij geraakt meer en meer overtuigd dat het toekomstige Cuba geen buitenlandse modellen moet kopiëren maar instituties van eigen bodem moet uitwerken, die beantwoorden aan de eigen omstandigheden en behoeften.
De tijd dringt. Washington stuurt meer en meer aan op de annexatie van Puerto Rico en Cuba. Op 24 februari 1895 wordt het startschot gegeven voor de bevrijdingsoorlog. Samen met Máximo Gómez landt José Martí begin april op Cuba en beginnen ze de gewapende strijd vanuit de bergen. De opstandelingen beschikken over betere troeven dan in 1868: ze hebben meer middelen, zijn beter georganiseerd en de verdeeldheid is overwonnen. De objectieven zijn ook duidelijker omlijnd en geradicaliseerd. Maar de rebellen hebben heel snel af te rekenen met een zware tegenslag: op 19 mei, anderhalve maand na zijn landing op Cuba, wordt José Martí gedood in een gevecht.
Anderhalf jaar later is het de beurt aan Antonio Maceo. De Spanjaarden zetten in totaal tweehonderdduizend manschappen in en organiseren massale concentratiekampen en modeldorpen om het verzet te breken. De repressie is ongemeen moorddadig en kost het leven aan ongeveer driehonderdduizend mensen, dat is een vijfde van de bevolking. Maar het kan niet deren, tegen 1897 is duidelijk dat Spanje de oorlog aan het verliezen is. De suikerburgerij slaat alarm en dringt bij de VS aan op interventie. Op 15 februari 1898 ontploft een Noord-Amerikaans slagschip, de Maine, in de haven van Havanna. De omstandigheden van de ontploffing zijn nooit opgehelderd, maar feit is dat de VS een onafhankelijk onderzoek steeds hebben tegengewerkt en in 1911 de resten van het schip hebben laten zinken. Washington grijpt het incident aan om Spanje de oorlog te verklaren. In juni 1898 landen VS-troepen op het eiland en na een maand geven de Spanjaarden, die nu op twee fronten belaagd worden, zich over. Bij de capitulatie zijn de rebellen niet welkom en wordt niet de Cubaanse maar de Noord-Amerikaanse vlag gehesen. VS-soldaten verhinderen de intrede van de rebellen in de stad Santiago. Op 10 december ondertekenen de Spanjaarden het Verdrag van Parijs. Puerto Rico, de Filippijnen en het eiland Guam (Stille Oceaan) worden overgedragen aan de VS en Cuba komt onder militair bestuur van de VS.
De VS-administratie kiest niet voor annexatie. Na dertig jaar hevig verzet tegen het Spaanse kolonialisme heerst onder de Cubaanse bevolking een te sterke onafhankelijkheidsdrang. Er is niet alleen veel strijdlust, de Cubanen hebben ook getoond dat ze een geduchte militaire tegenstander zijn. Washington kiest voor een geleidelijke Noord-Amerikanisering van het eiland onder de vorm van een soort protectoraat. Om de voorwaarden daartoe te creëren komt er een militaire bezetting, beperkt in de tijd. Economisch zit het land aan de grond. Noord-Amerikaanse investeerders profiteren van deze situatie en kopen grote delen van de economie op voor een prikje. Strategische sectoren zoals elektriciteit, telefonie en bankwezen komen één voor één in hun handen. In de kortste keren hebben ze ook meer dan de helft van de landbouwgronden in hun bezit.
De Noord-Amerikaanse ‘investeringen’ gaan ten koste van Frans, Duits, Spaans en Cubaans kapitaal. Spoedig zal de VS een virtueel monopolie hebben over de Cubaanse economie. Hoge invoertarieven zorgen er ook voor dat het eiland geen industrieën kan ontwikkelen die kunnen concurreren met die van de VS. Het land blijft aangewezen op de export van grondstoffen en landbouwproducten en ziet de mogelijkheid voor economische ontwikkeling afgesneden. In het zog van de investeerders doen de protestantse missionarissen hun intrede. Ze richten scholen op en stichten nieuwe kerkgemeenschappen. Op militair vlak wordt een vernederend amendement aan de grondwet opgedrongen: het zogenaamde Platt Amendement. Dat geeft o.a. de VS het recht op militaire interventie wanneer ze dat nodig achten, het recht op militaire bases, het verbod voor Cuba om met buitenlandse mogendheden verdragen te sluiten, het recht om toezicht te houden op de overheidsfinanciën. Dit amendement veroorzaakt heel wat beroering en protest onder de bevolking. Enkele uitreksels:De regering van Cuba geeft het recht aan de VS om tussenbeide te komen indien dat nodig is voor het behoud van de Cubaanse onafhankelijkheid, voor de handhaving van een regering die bekwaam is om leven, eigendom en individuele vrijheid te beschermen. …De regering van Cuba zal, in overeenstemming met de president van de VS, op specifieke plaatsen gronden verkopen of verpachten aan de VS, die nodig zijn voor bunker- of zeehavens. (6)Dertig jaar verbeten strijd voor onafhankelijkheid doen een sterk gevoel van nationale eenheid ontstaan. Doordat dit gebeurt in een context van expansionisme en directe inmenging van de VS, krijgt deze nationale identiteit een krachtig anti-imperialistisch en anti-Amerikaans karakter. José Martí is het boegbeeld én katalysator van deze radicale ideologie. Het zal de richtsnoer zijn van de toekomstige bevrijdingsbewegingen.
In 1902 is de militaire en politieke situatie voldoende gestabiliseerd. De VS-administratie acht de tijd rijp om de macht ‘over te dragen’. Ze gaat op zoek naar een onderdanige en manipuleerbare president en vinden die in de figuur van Tomás Estrada Palma. Hij studeerde in de VS en verbleef er meer dan twintig jaar. Hij is enige kandidaat bij de verkiezingen. Op 20 mei 1902 wordt hij verkozen en wordt de Cubaanse Republiek uitgeroepen.
Deel 2: De Republiek (1902-1953)Deel 3: De gewapende strijd (1953-1959)Deel 4: De revolutie krijgt vorm (1959-1960)Deel 5: Ontstaan en uitbouw van het socialisme (1961-75) (1)Deel 6: Ontstaan en uitbouw van het socialisme (1961-75) (2)Deel 7: Verdere uitbouw van het socialisme (1975-1986)Deel 8: De Rectificatie (1986-1990)Deel 9: De Speciale Periode (1990-)Deel 10: Hervormingen en diplomatiek isolement (1994-1998)Deel 11: Diplomatieke successen en Batalla de ideas (1998-)Deel 12 (slot): Bush, ALBA, Fidel en Raúl (2003-)TijdslijnNoten:* Dit artikel verscheen in gewijzigde vorm in Demuynck K. & Vandepitte M., De Factor Fidel, Antwerpen 2008, hoofdstuk 1.(1) Martí J., Obras escogidas, Havana 1981, Volume III, p. 369.(2) cgm.cs.mcgill.ca/~godfried/cuba.html.(3) Geciteerd in Gott R., Cuba. A New History, New Haven 2004, p. 58.(4) Discurso pronunciado por Fidel Castro Ruz, 15 maart 1978,www.cuba.cu/gobierno/discursos/1978/esp/f150378e.html.(5) Martí J., op. cit., p. 576.(6) www.mtholyoke.edu/acad/intrel/platt.htm