Rodrigo Cabezas is economist en professor aan de universiteit van Zulia. Als vice-president van de Verenigde Socialistische Partij van Venezuela (PSUV) voor internationale aangelegenheden gaat hij in op de redenen voor de electorale nederlaag van zijn partij in de verkiezingen van 6 december 2015.
Van 2007 tot 2008 was hij minister van financiën. Hij geeft een omstandige uitleg bij de lopende bijsturingen om de ernstige economische crisis te beheersen die het land momenteel beleeft. De productie van olie en aardgas overschrijdt de 3,8 miljoen vaten per dag, waarvan 2,4 miljoen voor de wereldmarkt zijn bestemd. In 2015 werd het Venezolaanse zwarte goud voor gemiddeld 44,65 dollar per vat verkocht, tegen 66,42 in 2014, aldus het ministerie voor Olie en Mijnen.
In 2015 bedroeg de werkloosheid 6 %, tegen 10,6 % in 1999Nicolas Maduro, president van Venezuela, heeft zopas de economische noodtoestand verlengd. Hoe verklaart u het gebrek aan bevoorrading in een land dat reusachtige natuurlijke rijkdommen heeft om een economische stabiliteit te garanderen?
RODRIGO CABEZAS De Venezolaanse economie heeft een structureel probleem met betrekking tot haar extreme afhankelijkheid van de olieopbrengsten. We worden getroffen door de prijzencycli van de olie. De val van de prijs van een vat olie zorgde voor een verlies van minstens 62 % van de deviezenwaarde. Om het bbp in 2016 met 2 % te doen stijgen zou de prijs van een vat olie weer tot 132 dollar moeten klimmen. Maar het structurele karakter van onze economische problemen heeft niet alleen met die prijsschommelingen te maken. Onze crisis is een combinatie van de afhankelijkheid van olie en een ontoereikende productie. De economische noodtoestand vormt het voorwerp van een nationaal strategisch debat in de Verenigde Socialistische Partij van Venezuela (PSUV): het model van de renteniersstaat is ingestort.
We hebben dringend een agenda nodig om de weg van een productieve economie in te slaan die noch “ontginnend” noch uitsluitend op de uitvoer van grondstoffen is gericht. Ze moet zich vastpinnen op de oprichting van een industrieel platform voor de uitvoer. In die zin beschikt Venezuela over troeven, onder andere op het gebied van olie, maar ook op dat van de petrochemie, de staalnijverheid en aluminium. Een dergelijke economie is mogelijk, op voorwaarde dat er een opening is voor – door een sterke staat gereguleerde – rechtstreekse buitenlandse investeringen. Om onze economie duurzaam en verdelend te ontwikkelen vanuit een socialistisch standpunt, zijn de financieringsbehoeften zodanig dat we dat niet met onze eigen bronnen alleen kunnen doen, noch door ons in de schulden te steken.
De buitenlandse investeringen bestaan al, bijvoorbeeld op het vlak van de woningbouw in samenwerking met Iran…
Die investeringen zijn onvoldoende om een stevige economische groei te verzekeren. Een van de kenmerken van het Chavisme, toen wijlen president Hugo Chavez nog aan de macht was, was om aan een groot deel van het van de IVe republiek geërfde sociaal passief tegemoet te komen. Toen wij aan de macht kwamen leefde 63 % van de gezinnen in armoede. We hebben dat teruggebracht tot 27 % in 2014. We hebben een belangrijke, historische eigen inspanning geleverd, dankzij de gekende Bolivariaanse revolutie, via o.a. de sociale projecten. We hebben de overheidsuitgaven vooral aan gezondheid en onderwijs besteed. In de jaren tachtig en negentig vertegenwoordigden de nationale sociale uitgaven 16 % van de totale overheidsuitgaven. Tussen 2004 en 2015 zijn ze verhoogd om tot 46 % van het budget te klimmen.
De armoede is sterk afgenomen. Onderwijs is een inclusief recht geworden: wij zijn een van de landen met de meeste inschrijvingen aan de universiteit. De Unesco heeft Venezuela in het lijstje van analfabetismevrije landen gerangschikt. In het begin was het sociale een overheersend thema. Door de opbrengsten uit olie tussen 2004 en 2014, ondanks een ineenstorting van de prijs van een vat olie met 100 dollar door de financiële crisis in 2009 en 2010, konden we dat sociale beleid en de inwendige economische ontwikkelingen aanhouden. Maar we hebben geen uitvoergerichte industrieel beleid ontwikkeld. Integendeel. We zijn er zelfs op achteruit gegaan, en onze extreme afhankelijkheid van de olie is nog groter geworden. Zestien jaar geleden was de uitvoer buiten de olie goed voor 8 % van de inkomsten. Vandaag is dat nog maar 4 %.
Een grondige analyse van de Bolivariaanse revolutie doet ons erkennen dat de olieopbrengsten ons ertoe gebracht hebben de bevolking van overdreven en ondenkbare subsidies laten genieten: wij verkochten geen benzine, we schonken haar weg. De nationale oliemaatschappij, de PDVSA, moet onze concessiehouders betalen opdat ze haar aan 8 cent per liter zouden kunnen verkopen. Dat heeft de binnenlandse markt ontwricht. Ons binnenlands verbruik zou 420.000 vaten per dag moeten zijn, maar ze bedraag meer dan 600.000 omdat niemand op benzine bespaart. Het is normaal dat men de wagen neemt om zich amper twee straten ver te verplaatsen. Dat is een culturele kwestie. We moeten dringend een productievere economie uitbouwen die onze grondstoffen een toegevoegde waarde geeft en we moeten ons inspannen om een uitvoerland te worden.
Hoe denkt u één van de grootste kwetsbaarheden van de Venezolaanse economie: haar hyperafhankelijkheid van ingevoerde landbouw- en voedingsproducten, bij te sturen?
Op het gebied van de landbouwproductie zitten we met grote scheeftrekkingen. De toegenomen invoer en de steun voor een soort overgewaardeerde chantage, dat wil zeggen een goedkope dollar, heeft de invoer versterkt en het idee gevoed dat het gemakkelijker is om in te voeren dan het zelf te produceren. Tot in 2014 versterkte de inflatie – die rond de 20 % schommelde – de overwaardering en de zoektocht naar de dollar ten dienste van invoer, van ongeveer 6 bolivars voor 1 dollar. We hebben onlangs het wisselkoerssysteem bijgestuurd. Want tot op vandaag heeft ons wisselkoersbeleid onze invoerpositie bepaald en de binnenlandse productie belemmerd. Vorig jaar hebben Venezolaanse reizigers 5 miljard dollar naar het buitenland versleept, tegen 2 miljard dollar in de vorige jaren.
De loonsverhogingen maken de forse prijsstijgingen niet goed. Hoe denkt u de inflatie te bekampen die het dagelijkse leven van de Venezolanen beheerst?
De inflatie verklaart het sociale onbehagen. Ze is in de eerste plaats het gevolg van de economische oorlog van de productieve sectoren die goederen achterhouden en speculeren. Ze hebben goederen aangeslagen om schaarste te scheppen. De subsidies voor bepaalde producten liggen aan de basis van de ‘bachaqueo’ die niets anders is dan de aankoop van goederen die gesubsidieerd worden om de prijzen zeer laag te houden om die daarna veel duurder te verkopen. Een voorbeeld: bloem van het merk Harina Pan werd verkocht voor 19 Bolivar, terwijl de productiekosten al meer dan 100 Bolívar bedroegen.
Maffianetwerken hebben zich die waar toegeëigend om haar voor wel 500 bolivar te verkopen, waardoor ze een schaarste veroorzaken en een inflatie die de centrale bank niet meer kan meten. Derde factor: de grote maffia heeft in die scheeftrekking van de prijzen de kans gezien om een grenssmokkel op te zetten, en zo schaarste en inflatie te veroorzaken.
Benzinesmokkel zorgde voor een verlies dat op 6 miljard dollar wordt geschat, het verlies door de smokkel van voedingswaren en farmaceutische producten wordt geschat op 8 miljard dollar. We zijn momenteel bezig ons wisselkoersbeleid te herzien. We zullen ook onze prijzen herzien en afstappen van de orthodoxie van “alles subsidiëren”. De productie, zowel industrieel als agrarisch, moet een minimum aan eigen rentabiliteit krijgen en niet alleen dankzij de overheidssubsidies. Bepaalde prijsaanpassingen hebben een weerslag op de lonen, maar we hebben ervoor gekozen een evenwicht te vinden tussen productie, prijzen en lonen, precies datgene wat we de laatste drie jaren kwijt waren. We hopen dat we de huidige inflatoire macro-economische conjunctuur in de eerste helft van 2017 kunnen te boven komen.
Nicolas Maduro had het over de oprichting van alternatieve structuren voor de traditionele distributienetwerken, met inbegrip van de staat. Gaat het erom de door u aangehaalde smokkel te bestrijden?
Er is een dringende sociale noodzaak. De regering, met de volksmacht en de plaatselijke besturen, heeft beslist om in te grijpen in de voedselbedeling om de modelkorf te beschermen. We hebben de CLAP opgericht, de plaatselijke comités voor bevoorrading en productie, met de bedoeling dat de producten bij de meest volkse en armste sectoren geraken en dat we zo de circuits van de “bachaqueras”-maffiosi kunnen lamleggen. Het is een tijdelijke maatregel, want je kunt de markt niet vervangen; de gezinnen doen normaal hun aankopen in de winkels. Maar de speculatie met goederen is zodanig erg, dat het zelfs een soort informele arbeid is geworden.
Verklaart deze negatieve socio-economische toestand de electorale opdoffer die de PSUV in de verkiezingen van 6 december ten voordele van rechts kreeg?
De uitslag van 6 december was getekend door de economie. Het volk heeft niet gestemd om de Verenigde Staten in ons land te laten ingrijpen. Het heeft niet gestemd voor het neoliberalisme of tegen de erfenis van president Chavez en de sociale projecten. Het volk is geërgerd door de gebrekkige bevoorrading, de wachtrijen voor de winkels… Het heeft zijn onbehagen uitgedrukt. Bijna 800.000 Venezolanen, die het Chavisme steunden, hebben hun woede geuit door voor de oppositie te stemmen, zonder er daarom lid van te zijn. Ongeveer 700.000 kiezers hebben zich onthouden. Dat is een duidelijke proteststem. We moeten die sociale ruimte heroveren.
De enige manier om dat te doen is de economie uit het slop trekken. 6 december is het resultaat van de verslechtering van de economie en van onze eigen fouten. We kunnen niet alles op de imperialistische strategie of de val van de olieprijzen afschuiven. Onze tekortkomingen in het wisselkoers- en prijsbeleid hebben tot scheeftrekkingen geleid waarvoor de oppositie en de VS-regering in hun handen hebben geklapt. De PSUV heeft dat erkend, want er bestaat, over het algemeen bij links, een cultuur om de verantwoordelijkheid van de mislukkingen bij anderen en bij het volk te leggen. Er zijn objectieve redenen voor onze nederlaag.
Zou rechts kunnen teruggrijpen naar de strategie van het straatgeweld zoals dat in 2014 het geval was om de regering uit het zadel te wippen?
De democratische sectoren van de oppositie verzetten zich tegen het geweld. De meest radicale rechtsen zijn op politiek vlak geïsoleerd. Het volk mikt op vrede. Het wil dat onze meningsverschillen op een vreedzame en beschaafde manier worden opgelost. Zowel de PSUV als de regering van president Nicolas Maduro zijn de behoeders van die aanpak. Vrede is een plicht die in ons DNA zit. De gebeurtenissen van 2014 hebben tot les gediend want 47 Venezolanen werden vermoord, maar ook door de chaos en de terreur die in bepaalde steden heerste, zoals de dodelijke spanningen in Oekraïne. De rechterzijde heeft uit die tragedie geleerd.
De oppositie wil een referendum organiseren om president Nicolas Maduro af te zetten. Hoe staat het daarmee?
De door het Chavisme opgestelde grondwet voorziet in een dergelijke raadpleging. Om dat te doen moeten er verschillende stappen worden gezet, zoals het verzamelen van een precies percentage handtekening van de kiezers. De Nationale verkiezingsraad (CNE) is de enige die bevoegd is om de geldigheid van de procedure te garanderen. Er woedt nu een polemiek over de datum van 2017. Wij denken dat het referendum in 2016 niet kan worden georganiseerd, en de oppositie is de tegengestelde mening toegedaan. Maar in Venezuela is het de CNE die beslist, en wij zullen haar beslissing respecteren, zoals we altijd gedaan hebben. Wij zijn nooit de straat opgetrokken om de uitslag na een verkiezingsnederlaag te betwisten, zoals bijvoorbeeld bij het referendum van 2007 of de verkiezingen van 6 december. Het bewijst dat er democratie is. Zelfs wanneer de uitslag ongunstig is, dan nog leven we die na.
President Nicolas Maduro heeft zich in mei tot de Unie van Zuid-Amerikaanse Naties (UNASUR) gericht opdat die instelling een commissie zou benoemen om de dialoog tussen de Venezolaanse politieke krachten, die nu in een impasse zit, te bevorderen. De socialist José Luis Rodriguez Zapatero, oud-staatshoofd van Spanje, en de oud-staatshoofden van Panama en de Dominicaanse Republiek, respectievelijk Martin Torrijos en Leonel Fernandez treden sindsdien op als bemiddelaars.l’Humanité 15 juli