De strijd tegen de apartheid: “de mooiste zaak van de mensheid” (uitgebreid interview)

In de media blijven de revolutionaire principes die Fidel Castro sinds 1959 gemotiveerd hebben, woede opwekken. Maar welke zijn die principes? Deze en nog veel andere vragen hebben wij gesteld aan Piero Gleijeses (1), expert op het gebied van het Cubaanse buitenlands beleid. De dood van Fidel Castro op de leeftijd van 90 jaar was een gedroomde gelegenheid voor de tegenstanders van de Cubaanse revolutie om nogmaals het ideologische mantra ten voordele van een abstracte democratie op te graven, zonder ook maar een woord te wijden aan de sociale verworvenheden en de menselijke ontwikkeling. Het buitenlands beleid van Cuba was echter opmerkelijk coherent en dat werd niet alleen door talrijke personaliteiten erkend maar ook door zijn vijanden.

Piero Gleijeses, de belangrijkste boodschap in The Cuban Drumbeat is dat het buitenlands beleid onder Castro ongeëvenaard is. Hoe komt dat? Het komt door zijn generositeit. Cuba en Castro hebben bijvoorbeeld een beslissende rol gespeeld in de historische kentering in Zuid-Afrika, in de strijd tegen de apartheid. Zij hebben Angola beschermd tegen een aanval van het door de apartheid geteisterde Zuid-Afrika. Zij hebben de guerrilla in Namibië en het Zuid-Afrikaanse volk gesteund zonder ook maar iets als tegenprestatie te eisen. En als ik zeg “zonder ook maar iets” dan is het echt zo.

Daarenboven heeft het eiland zijn hulp aan de Afrikanen duur betaald want de vijandigheid van de VS nam hand over hand toe. Er waren geheime onderhandelingen tussen Cuba en de regering van president Ford om de betrekkingen te normaliseren. Het spreekt voor zich dat het sturen van troepen naar Angola om dat land te verdedigen tegen de Zuid-Afrikaanse agressie die was aangemoedigd door de VS, het einde betekende van die onderhandelingen. Tegelijk was het ook een uitdaging aan het adres van de Sovjet-Unie want secretaris-generaal Brezjnev had zich in 1975 verzet tegen het sturen van Cubaanse troepen naar Angola. Veel meer dan de regering Ford was hij geobsedeerd door de detente met de VS en niets mocht die in gevaar brengen. Anderzijds waren de betrekkingen van de USSR met de MPLA-regering van de Volksrepubliek Angola gespannen en niet erg goed.

De situatie herhaalde zich in 1987-88, toen Fidel Castro aanzienlijke versterkingen stuurde om eens en voor altijd de Zuid-Afrikanen uit Namibië te verjagen en hen te dwingen de onafhankelijkheid van het land te aanvaarden. Daar komt nog bij dat de militaire bijdrage van Cuba ook echt doorslaggevend was, net zoals de humanitaire bijstand, maar daarover zullen we het later nog hebben.

In tegenstelling tot wat u zegt, heerst in de Westerse pers het idee dat Fidel en Cuba niet meer dan pionnetjes waren op het schaakbord van de Sovjet-Unie. Hoe zou u de relatie tussen Cuba en de USSR omschrijven? Eerst en vooral: ook al kwam de CIA in 1981 tot het besluit dat de 25 000 soldaten die Cuba in 1975 naar Angola had gestuurd een eenzijdige en overhaaste Cubaanse beslissing was geweest, de agency moest wel toegeven dat het ging om een zuiver Cubaanse beslissing. Kissinger, de toenmalige minister van Buitenlandse Zaken, schreeuwde van de daken dat Cuba een onderaannemer van de Sovjet-Unie was, maar in het laatste deel van zijn memoires staat toch een van zijn zeldzame mea culpas. Hij geeft toe dat hij ongelijk had en dat het omgekeerde waar was.

Cuba had de Sovjet-Unie voor voldongen feiten gesteld. Vervolgens vraagt hij zich af waarom Fidel Castro zo te werk was gegaan. En dit is zijn antwoord: “

Fidel Castro was ongetwijfeld de meest authentieke revolutionaire leider die toen aan de macht was.” Dus met een CIA die zegt dat het een louter Cubaanse beslissing was en een Kissinger die toegeeft dat de Sovjet-Unie voor voldongen feiten werd gesteld, kunnen enkel idioten nog beweren dat Cuba handelde in opdracht van de Sovjet-Unie. Laten we even wat nader ingaan op die campagnes in Afrika. Wat motiveerde Cuba tot die campagnes? Welke wereldvisie van Castro stak erachter? Daarvoor moeten we terugkeren naar het begin, naar de jaren zestig. Op dat ogenblik steunde Cuba de guerrillabewegingen in Latijns-Amerika en had ook al wat militaire operaties in Afrika achter de rug: in Algerije, Congo-Brazzaville, het voormalige Belgisch Congo en Guinée-Bissau. Om Cuba’s en Castro’s beweegredenen te kennen moet je ook kijken wat er staat in de rapporten en analyses van de CIA en het Amerikaanse ministerie van Buitenlandse Zaken. Er zijn nogal wat overeenkomsten. Nergens beweren de analisten van de CIA en het Bureau of Intelligence and Research dat Cuba orders zou gekregen hebben van de Sovjet-Unie. Zij besluiten dat er twee beslissende beweegredenen waren: ten eerste zelfverdediging, wat volkomen juist is. De VS hebben in 1961, 1962 en 1963 een uitnodiging om te onderhandelen met het oog op een modus vivendi afgewimpeld. De Cubanen concludeerden daaruit dat de aanval de beste verdediging zou zijn − steun bieden aan de revolutionaire bewegingen in Afrika en Latijns-Amerika en vriendschappen smeden om het Amerikaans imperialisme te verzwakken.

Maar een tweede belangrijke motivatie, onderlijnd in alle rapporten van de Inlichtingendienst en door die instelling als eerste erkend, was wat de CIA noemt “het revolutionair idealisme”. Het feit dat de Cubaanse leider het als zijn plicht beschouwde om de andere volkeren te helpen zich te bevrijden van de onderdrukking waaronder zij leden. En die twee beweegredenen, zelfverdediging en revolutionair idealisme, gingen hand in hand. Doordat de VS weigerde te onderhandelen met Cuba was er geen tegenstelling tussen die twee beweegredenen. De situatie veranderde toen Cuba soldaten naar Angola stuurde in 1975. Dat was een zeer belangrijk moment. Kunt u even de toenmalige context schetsen? Natuurlijk. In 1974 begonnen de VS geheime onderhandelingen met Cuba met het oog op diplomatieke betrekkingen en volledige normalisatie. Eind 1975 waren die onderhandelingen nog aan de gang en het spreekt voor zich dat het sturen van Cubaanse troepen naar Angola die onderhandelingen zou torpederen. Ook deed Fidel Castro dat, goed wetende dat de Sovjets er tegen waren voor redenen die ik al heb uitgelegd. Bewijs daarvan: tijdens twee verschrikkelijke lange maanden, van november 1975 tot midden januari 1976, stuurden de Sovjets niet de minste logistieke bijstand voor de Cubaanse troepen in Angola, wat voor de Cubanen resulteerde in een logistieke nachtmerrie. Daarnaast moet je ook rekening houden met het feit dat de landen van West-Europa voor het eerst bereid waren vriendschappelijke betrekkingen aan te knopen met Cuba. Toen de Cubaanse vice-minister Carlos Rafael Rodriguez in de lente van 1975 naar Oost-Europa ging, openden de Franse en Britse regeringen aanzienlijke kredietlijnen voor hem en de Bondsrepubliek Duitsland verstrekte een lening van 15 miljoen dollar voor ontwikkeling. Op het vlak van kortetermijnbelangen en van realpolitiek was het sturen van troepen naar Angola niet zo’n goede zaak, het ging zelfs in tegen de Cubaanse belangen.

De reden waarom Fidel Castro het dan toch deed, was dus echt wel revolutionair idealisme. Hij had begrepen dat een overwinning van de as Washington-Pretoria in Angola de klem van de apartheid nog meer zou aanspannen. En juist die strijd tegen de apartheid lag zowel Fidel Castro als het Cubaanse volk na aan het hart. Fidel noemde de strijd tegen de apartheid “de mooiste zaak van de mensheid” (“la causa mas bonita de la humanidad”). Dat was de allereerste motivatie: Zuid-Afrika redden van de apartheid. Cuba had er niets bij te winnen, maar de Cubaanse overwinning had wel een ongelooflijke impact.

De Cubaanse troepen zijn er eerst in geslaagd Zuid-Afrika, het FNLA (Nationaal Front voor de bevrijding van Angola) en de UNITA (Nationale Unie voor de totale onafhankelijkheid van Angola) te verdrijven, maar daarmee was de oorlog verre van voorbij. Wat gebeurde er toen? De Cubaanse troepenmacht is na 1976 in Angola gebleven om de Angolese regering te beschermen tegen Zuid-Afrika, die de regering van de MPLA in Luanda wilde uit het zadel lichten en vervangen door de UNITA van Jonas Savimbi, een guerrillero die samenwerkte met Pretoria. Zelfs de CIA gaf in een geheim rapport toe dat de aanwezigheid van de Cubaanse troepen onontbeerlijk was voor de bescherming van de Angolese soevereiniteit. Maar de Cubaanse luchtmacht in Angola was minder sterk dan de Zuid-Afrikaanse.

De Zuid-Afrikanen beschikten over moderne militaire luchthavens in het noorden van Namibië, dichtbij de grens, terwijl de dichtste Angolese luchthaven zich 300 km ten noorden van die grens bevond. De Cubanen hadden ook niet zo’n goed luchtafweergeschut en trokken hun troepen terug achter een verdedigingslinie op zo’n 250-300 km ten noorden van de grens die het westelijk gedeelte van Angola afsneed, vanwaar ze vooral de toegang tot het centrum van Angola en de rechtstreekse weg naar Luanda konden verdedigen. Het oosten was veel moeilijker toegankelijk voor de Zuid-Afrikaanse troepen.

De voorwaarden om tot een aanval over te gaan bestonden dus niet? Wat was daarvoor de belangrijkste reden? De Cubanen bleven op hun verdediginspositie omdat ze vreesden dat Reagan, de nieuwe president, hun land zou aanvallen. Uit documenten hebben we kunnen opmaken dat zijn regering in 1981-82 ook ernstig een aanval op Cuba overwoog. Daarom hielden de Cubanen hun beste vliegtuigen, luchtafweergeschut, tanks enzovoort in Havana en trokken ze zich terug achter de defensielinie in Angola. Ten zuiden van die lijn deden de Zuid-Afrikanen zo’n beetje wat ze wilden en in het oosten, in de zuidelijke provincie Cuando Cubango, opereerde Savimbi onder de bescherming van de Zuid-Afrikaanse troepen. Die patstelling bleef in de jaren 80 aanslepen.

Begin 1985 hebben de Cubanen dan aan de Sovjets gevraagd om hen gesofistikeerde wapens te leveren met het oog op een aanval in het zuidoosten om de Zuid-Afrikanen voor eens en voor altijd uit Angola te verdrijven. De Cubanen waren supergemotiveerd. In de zomer van 1984 was de revolutionaire strijd in Zuid-Afrika weer opgeflakkerd. Een golf van betogingen spoelde over het land, en die maakte diepe indruk op de Cubanen en ook op anderen. De Cubanen wilden dus maar al te graag iets doen om het Zuid-Afrikaanse volk te helpen.

Telkens een hooggeplaatste delegatie van het ANC op bezoek kwam in Cuba, vroegen de Cubanen wat ze konden doen, ze dreven de training van de guerrilla op enzovoort. Maar uiteindelijk kwamen ze tot de conclusie dat het Zuid-Afrikaanse volk het best gebaat zou zijn bij de verdrijving van de Zuid-Afrikanen uit Zuid-Angola. De Cubanen gebruikten vaak de uitdrukking “de Zuid-Afrikaanse klauwen in Zuid-Angola knippen”. Ze vroegen wapens aan de USSR en stootten op een radicaal njet. De Sovjets waren bang dat de Cubanen met die wapens niet alleen de Afrikanen zouden verdrijven uit Angola maar niet zouden stoppen aan de grens. Dat ze Namibië zouden binnendringen om ook dat land van de Zuid-Afrikanen te bevrijden. En dat zouden de Cubanen inderdaad maar al te graag hadden gedaan. Maar dat zou een spaak in de wielen gestoken hebben van de detentepolitiek van Gorbatsjov.

Hoe is de situatie dan verder geëscaleerd naar de slag van Cuito Cuanavale toe, het moment dat Nelson Mandela “de beslissende kentering voor de bevrijding van ons continent en mijn volk” noemde? Aangemoedigd door de sovjetraadgevers lanceerde de MPLA-regering een offensief en bereikte uiteindelijk de grens met Namibië in het zuidoosten van Angola, het terrein van Savimbi met zijn mythische stad Jamba, en Mavinga, de grootste stad onder zijn controle. Dat was dus in het zuidelijke deel van de provincie Cuando Cubango. De Cubanen waren tegen en bleven herhalen dat een overwinning de Zuid-Afrikaanse luchtmacht zou motiveren om tussen te komen en de Angolese troepen te verpletteren. Bovendien zou de echte veldslag moeten geleverd worden in het zuidoosten, tegen de Zuid-Afrikanen en niet tegen Savimbi. Het probleem waren de Zuid-Afrikanen. Maar de MPLA besloot de Sovjets te volgen en ging in juli 1987 tot de aanval over.

Ik heb dat offensief nagepluisd in de Zuid-Afrikaanse documenten. De Zuid-Afrikanen waren onder de indruk van de kwaliteit van de MPLA-troepen. Ze vochten beter dan Savimbi en trokken op tot 20 km ten noorden van Mavinga. En toen gebeurde exact wat Fidel Castro had voorspeld: de Zuid-Afrikanen vielen aan. Eerst met de luchtmacht, daarna met grondtroepen die de troepen van de MPLA terugdrongen in de provincie Cuito Cuanavale, de zuidelijkste basis van het MPLA, in het zuidoosten van Angola.

De Zuid-Afrikanen dreven eind november 1987 de beste eenheden van het Angolese leger in het nauw in Cuito Cuanavale en iedereen was ervan overtuigd dat die stad zou vallen. Versterking vanuit de lucht was onmogelijk gezien de suprematie van de Zuid-Afrikaanse luchtmacht. Ook versterking met grondtroepen lag moeilijk: de enige mogelijkheid was een weg van 180 km van Cuito Cuanavale naar de stad Menongue in het oosten. Het probleem was dat Zuid-Afrikaanse vliegtuigen de Angolese konvooien met versterkingen en munitie zouden bestoken…Het lot van Cuito Cuanavale was beslecht…Ja. En de stad en de beste brigades van het Angolese leger zouden gevallen zijn als Fidel Castro niet besloten van tussen te komen. Er werd op 15 november 1987 een vergadering georganiseerd in Havana met Fidel en Raul Castro, meerdere generaals en Jorge Risquet, Fidels vertegenwoordiger in Angola. De vergadering begon om 5u25 en werd 10 uur later beëindigd. Er werden twee belangrijke beslissingen genomen. De eerste was niet omstreden, het waren immers de Angolezen en de Sovjets zelf die de Cubanen smeekten om tussen te komen en Cuito Cuanavale te redden. De tweede beslissing was dat wel: de Cubanen besloten belangrijke versterkingen en ook hun beste wapentuig naar Angola te sturen met het oog op een aanval in het zuidoosten, om de Zuid-Afrikanen voor eens en altijd te verdrijven.

De beslissing was het gevolg van de Zuid-Afrikaanse escalatie in het zuidoosten van Angola, in Cuito Cuanavale. Die escalatie weerspiegelt de vurige wens van Cuba om de defensielijn in zuidelijke richting te doorbreken en door te dringen tot aan de grens met Namibië. Maar die escalatie kon profiteren van het schandaal van Irangate eind 1986. Reagan was verzwakt en moest zich ontdoen van de agressiefste leden van zijn nationale veiligheidsmachine.

De Cubanen concludeerden dat de president een opdoffer had gekregen en voor het eerst sinds het begin van het Reagantijdperk moesten ze niet vrezen voor een aanval tegen hun land. Ze voelden aan dat ze het zich konden veroorloven hun beste wapentuig naar Angola te verschepen. Op vergaderingen met zijn beste medewerkers bleef Fidel Castro erop hameren (en ik heb de transcripties van die vergaderingen gezien): “

We moeten alles verschepen, de oorlog is daar, in Angola, en niet langer hier.” Net als in 1975 was ook dit weer een uitdaging aan het adres van de Sovjet-Unie. Jorge Risquet vertelde me overigens dat Gorbatsjov zich concentreerde op de komende top met Reagan in Washington waar een verdrag over de middellange nucleaire afstandsraketten ter ondertekening voorlag.

Een belangrijke stap naar detente… Inderdaad. En wat de Cubanen gingen doen, ging daartegen in: de Zuid-Afrikanen verdrijven uit het zuiden van Angola. Daarom hebben de Cubanen de Sovjets maar op de hoogte gebracht nadat hun troepen al vertrokken waren, namelijk een tiental dagen na de feiten. De Cubaanse viceminister van Defensie, generaal Ulises Rosado del Toro, kwam pas in Moskou aan tien dagen nadat het besluit was genomen, namelijk op 25 november 1987. Hij had een onderhoud met maarschalk Akhromeïev, hoofdcommandant van het Sovjetleger en las hem een lang memorandum in twee delen voor.

Het eerste deel bracht de Sovjets op de hoogte van de Cubaanse beslissing, wat al meteen niet in goede aarde viel. Het tweede deel was een lijst met wapentuig en materieel dat de Cubanen nodig hadden voor hun troepen in Angola en voor de heruitrusting van hun verdediging in Cuba. Het antwoord van Akhromeïev kwam min of meer hierop neer: “

We zullen u iets laten weten, ik kan daar nu niet op antwoorden.” Er volgde een scherpe briefwisseling tussen Gorbatsjov en Fidel. Gorbatsjov schreef − en ik parafraseer − “

Ik begrijp niet hoe u zo’n beslissing hebt kunnen nemen zonder ons te raadplegen”, waarop Fidel Castro antwoordde: “

De situatie in Angola is dramatisch. Dramatisch doordat de Russische militaire raadgevers deze waanzinnige aanval in het zuidoosten hebben aangemoedigd. Ik wil dat u weet dat wij het nodige zullen doen om Angola te redden.”

Totale stilte aan Russische kant, 59 dagen lang. Tot in januari 1988. Toen besloten de Sovjets het grootste deel van de gevraagde wapens te sturen. Maar intussen had Cuba niet minder dan 17.000 bijkomende soldaten naar Angola gestuurd, samen met hun beste vliegtuigen, tanks, uitrusting enzovoort. Er was een gesprek tussen Raul Castro en de generaal die in Havana aan het hoofd stond van de Sovjetmissie. Castro zei: “

We zullen alles naar Angola sturen, tot en met onze onderbroeken, maar de Zuid-Afrikanen verdrijven zullen we.” Van links naar rechts: Fidel Castro, Agostinho Neto (eerste president van Angola), Jorge Risquet en Lúcio Lara, leider van de MPLA Wat was de Cubaanse strategie in die context? Fidel Castro heeft die strategie enkele maanden later heel goed samengevat in een gesprek met Joe Slovo, secretaris-generaal van de Communistische partij van Zuid-Afrika. Fidel zei: “

Onze strategie is die van een bokser. Met de linkerhand houdt hij zijn tegenstander op afstand, met de rechterhand deelt hij een klap uit.” De linkerhand heeft de slag tegengehouden in het gevecht om Cuito Cuanavale. Eerst stuurde Cuba zijn vliegtuigen naar Cuito Cuanavale en dwong de overmacht in de lucht af. Wat betekende dit? Wat ik zeg is overigens gebaseerd op Zuid-Afrikaanse documenten. Het betekende dat de weg van Menongue à Cuito Cuanavale open lag. De Zuid-Afrikanen konden de konvooien met versterkingen en munitie niet langer bestoken, want de Cubanen waren de baas in de lucht. Het betekende ook dat het Zuid-Afrikaanse leger, vòòr de tussenkomst van de Cubanen, klaar stonden om Cuito Cuanavale aan te vallen en vanaf Mavingo vanuit de lucht konden bevoorraad worden. Nu kon dat niet langer. Ze moesten het over land doen en dat was zeer moeilijk en gevaarlijk terrein. Er is nog een tweede betekenis. De Zuid-Afrikanen beschikten over speciale mortieren G5 met een veel grotere reikwijdte dan wat de Angolezen en Cubanen hadden. Maar ze konden ze niet meer gebruiken om Cuito Cuanavale aan te vallen want dan zouden ze de opstelling ervan verraden hebben aan de Cubaanse vliegtuigen. De Zuid-Afrikaanse commandant van de operatie tegen Cuito Cuanavale hield een dagboek bij en dat heb ik in de Zuid-Afrikaanse militaire archieven kunnen inkijken. In dat oorlogsdagboek beschrijft hij hoe de moraal van zijn troepen erop achteruit ging, ze verloren gaandeweg alle moed. Ook beschikten de Angolezen over een bruggenhoofd op de oever van de rivier Cuito. De Cubanen stuurden 1.500 soldaten naar Cuito Cuanavale, soms in kleine eenheden, maar ook Cubaanse tanks en Cubaanse artillerie en andere troepen en materieel om de Angolese brigades te versterken. Om een lang verhaal kort te maken: de Zuid-Afrikanen voerden drie belangrijke aanvallen uit op dat bruggenhoofd, telkens zonder resultaat. Na de mislukking van de derde aanval, op 23 maart 1988, schreven de Amerikaanse leden van de militaire staf van de gezamenlijke legers in een memorandum: “

De oorlog in Angola heeft een dramatische wending genomen en voor de Zuid-Afrikanen een gevaarlijke koers.” Dat was de veldslag van Cuito Cuanavale, een overwinning van de Cubanen. Maar het was een verdedigingsgevecht. En met dat soort gevechten win je geen oorlog. het waren de aanvallen in het zuidoosten die de Zuid-Afrikanen dwongen de Cubaanse eisen te aanvaarden. De rechterhand die een klap uitdeelt … Precies. Op 9 maart 1988, toen de Zuid-Afrikanen nog altijd Cuito Cuanavale aan het belegeren waren, schoven enkele grote Cubaanse colonnes op richting Namibische grens. Zoals gezegd hadden ze ook de overhand in de lucht. Ondertussen waren onderhandelingen opgestart tussen de vier partijen (Zuid-Afrika, de VS, Cuba en Angola) over het probleem in het zuidoosten van Afrika. Een als cruciaal beschouwde vergadering ging door op 24 juni 1988 in Cairo. De plenaire zitting was voorzien voor de namiddag. ’s Morgens begaf de Zuid-Afrikaanse delegatie zich naar de Amerikaanse ambassade (je kunt het nalezen in de Zuid-Afrikaanse documenten). Het was een delegatie van hoog niveau, met de ministers van Buitenlandse Zaken en Defensie, de commandant van het Zuid-Afrikaanse leger, verschillende generaals enzovoort. Zij wilden twee dingen te weten komen van de Amerikanen want die beschikten over betere inlichtingen dankzij hun satellieten. Ze wilden weten hoe groot de slagkracht van de Cubaanse colonnes was en of die zouden halt houden aan de Namibische grens. De adjunct-viceminister van Defensie las een indrukwekkende lijst voor van het wapentuig in handen van de Cubaanse colonnes. Vervolgens zei hij: “

Wij weten niet of ze aan de grens zullen stoppen. De campagne wordt volledig geleid door Fidel Castro, het is heel moeilijk voor ons om dit te weten te komen… Maar ik kan u één ding zeggen − en ik parafraseer − de Cubaanse colonnes zijn voldoende sterk om de grens met Namibië over te steken en de Zuid-Afrikaanse bases in het noorden van Namibië te veroveren en door te stoten naar het zuiden.” De Amerikanen bevestigden bij monde van het ministerie van Defensie dat de Cubanen sterk genoeg waren om door te stoten in Namibië. Eerlijk gezegd moet je rekening houden met het feit dat de Zuid-Afrikaanse regering een oorlog voerde op twee fronten. Een tegen de Cubanen in Zuid-Angola en een in Zuid-Afrika zelf tegen het eigen volk, tegen de opstanden in de townships. Ze konden niet al hun troepen naar Angola sturen, een deel van het leger moest ter plaatse blijven om daar het hoofd te bieden aan de opstanden. Het staat allemaal in de Zuid-Afrikaanse verklaringen over de situatie. Ik citeer even uit een memorandum van generaal Geldenhuys, hoofdcommandant van het Zuid-Afrikaanse leger, aan president P.

W. Botha omstreeks juli 1988: “

We moeten vooral een regelrechte confrontatie met de Cubanen vermijden. En als dat toch gebeurt, zullen wij onze luchtmacht moeten inzetten in de wetenschap dat die al binnen een paar dagen geneutraliseerd zal worden.” De Zuid-Afrikanen waren ervan overtuigd dat de Cubaanse slagkracht in de lucht groter is dan de hunne en dat bij een grote confrontatie hun luchtmacht vernietigd zal worden. Daarnaast beschikten de Zuid-Afrikanen niet over voldoende krachtig afweergeschut om de eenvoudige reden dat ze er nooit aan hadden gedacht dat ze konden te maken krijgen met een vijand die de baas was in de lucht. De situatie was dus dramatisch, en dat verergerde nog toen de Cubanen oprukten naar het zuiden onder de bescherming van hun krachtig luchtafweergeschut. De Zuid-Afrikanen gaven het toe: “

Ondertussen is een MI23 opgestegen boven Noord-Namibië. De Zuid-Afrikanen reageren niet, ze riskeren geen confrontatie, het staat openlijk in de Zuid-Afrikaanse pers te lezen!” De Zuid-Afrikaanse administrateur-generaal in Namibië, Niekerk, verklaarde: “

Cubaanse toestellen overvliegen het noorden van Namibië.” Dat zaaide aardig wat angst. Generaal Geldenhuys zei exact hetzelfde. Naar het schijnt was dat de vraag die de Zuid-Afrikanen zich stelden: “

Zullen de Cubanen de grens met Namibië oversteken of niet?” Precies. De Amerikanen en de Zuid-Afrikanen konden niet raden wat de Cubanen zouden doen. Het hoofd van de Amerikaanse delegatie op de Conferentie van Cairo, Chester Crocker, adjunct-minister van Buitenlandse Zaken voor Afrika, probeerde Jorge Risquet, het hoofd van de Cubaanse delegatie, na de plenaire zittingen uit te horen. Hij zei iets in deze trant: “

Ik wil weten wat uw bedoelingen zijn. Bent u van plan Namibië binnen te trekken? Want uw troepen staan dicht bij de grens.” En Risquet, een zeer charismatisch man en meester in de kunst van het sarcasme, antwoordde: “

Ik kan u niet geruststellen. Als ik u zou zeggen dat onze troepen zullen halt houden voor de grens, dan zou ik u geruststellen. Als ik u zou zeggen dat ze de grens zullen oversteken, zou ik u bedreigen. Ik wil u noch bedreigen noch geruststellen. Het enige dat ik kan zeggen is dat u ons er alleen van kunt afhouden Namibië binnen te trekken door onze eisen te aanvaarden.” En die eisen waren de stopzetting van de Zuid-Afrikaanse steun aan de crimineel Savimbi en vrije verkiezingen in Namibië onder toezicht van de VN. Dat was wel het laatste wat de Zuid-Afrikanen wilden, ze wisten maar al te goed dat de Namibische rebellenbeweging SWAPO die verkiezingen zou winnen. In elk Zuid-Afrikaans en Amerikaans rapport vanaf het midden van de jaren 1970 staat te lezen dat een verkiezingsoverwinning van SWAPO een verschrikkelijke klap zou zijn voor het apartheidsregime in Zuid-Afrika, want het zou de zwarten aanmoedigen en de blanken ontmoedigen.(2) Maar geconfronteerd met de dreiging van een inval van de Cubanen in Namibië en gezien de overmacht van de Cubanen in de lucht, capituleerden de Zuid-Afrikanen toch: in december1988 tekenden ze in New York een akkoord waarin ze zich akkoord verklaarden met vrije verkiezingen in Namibië en hun steun aan Savimbi introkken. Om terug te keren op uw vraag: wanneer Nelson Mandela het heeft over Cuito Cuanavale, dan heeft hij het naar mijn mening niet alleen over de slag om Cuito Cuanavale maar over heel de campagne. Ik zou nu willen overgaan naar de volgende factor in het Cubaanse buitenlands beleid waarnaar u al verwezen hebt: de humanitaire hulp. Wat zijn de belangrijkste elementen van dit beleid? Het gaat om eenvoudige elementen, dus ik kan kort zijn. Een eerste element gaat terug op de Koude Oorlog, toen 30 000 Cubaanse humanitaire hulpverleners naar Afrika trokken. Alles was betaald door de Cubaanse regering.(3) Ze begaven zich in oorlogszones maar ook in gebieden waar vrede heerste. Tussen 1966 en 1974 woedde een oorlog in Portugees Guinée. Meer dan 90 % van de guerrilladokters in Guinée-Bissau waren Cubanen. Er waren geen andere buitenlandse artsen en er waren maar zeer weinig Guinese dokters. Amílcar Cabral, de commandant van de guerilla, stuurde pas gediplomeerde artsen die bijvoorbeeld in Oost-Europa hadden gestudeerd, om gespecialiseerde opleidingen te volgen en de toekomst voor te bereiden. Maar ondertussen waren het de Cubaanse dokters die hun leven riskeerden om de guerrillastrijders te verzorgen. De vaandeldragers van de Cubaanse humanitaire hulp waren de artsen, de leraars en de bouwvakarbeiders. Als we een vergelijking maken met het Amerikaans Vredescorps, dan steekt het “

Vredescorps” van de Cubanen er met kop en schouders bovenuit. De Amerikanen stuurden jonge kereltjes terwijl de Cubanen hun beste dokters stuurden. Neem bijvoorbeeld Benguela in Angola in de jaren 1987-1988. Die stad telde toen zo’n 300 000 inwoners. Er waren twee Angolese dokters. Een daarvan was directeur van het ziekenhuis en deed enkel administratie. Er was een kleine medische missie van de Sovjets met vier artsen en een Cubaanse medische delegatie van ongeveer 25 man, waaronder 12 artsen. U begrijpt nu beter wat dat betekent. Fidel Castro op een diploma-uitreiking voor tandartsen en artsen in 1965, Dit is een eerste contingent artsen dat na de Revolutie was opgeleid. Veel van hen zouden deelnemen aan internationale missies. Cuba had ook een goede reputatie doordat het instond voor het onderwijs en de opleiding van studenten uit Afrika en Latijns-Amerika. Ik zal een voorbeeld geven. In mei 1978 lanceerde Zuid-Afrika een luchtaanval tegen Cassinga, een Namibisch vluchtelingenkamp in Angola op ongeveer 300 km ten noorden van de grens met Namibië. Twintig kilometer ten zuiden van Cassinga bevond zich een klein Cubaans kamp met enkele troepen. De Cubanen zijn de vluchtelingen te hulp geschoten. Steenkamp, een Zuid-Afrikaans historicus en apartheidsexpert, schrijft in een boek uit 1983 dat de Zuid-Afrikaanse soldaten die in Cassinga aan die aanval deelnamen, nog altijd onder de indruk zijn van de heldhaftigheid van de Cubaanse soldaten. Zij trokken Cassinga binnen terwijl ze volledig weerloos waren voor de Zuid-Afrikaanse luchtaanvallen. Een historicus van de apartheid zegt dat. Toen de Cubanen aankwamen, sloegen de Zuid-Afrikanen op de vlucht en waren de vluchtelingen gered. Daar waren ook kinderen bij. Enkele weken later werden 600 kinderen van Cassinga naar Cuba overgebracht om er op te groeien en te studeren. Ik was in Havana in 2005 of 2006, toen het leger en de ambassadrice van Namibië daarover vertelden. Zij begon haar toespraak met de volgende woorden: “

Ik leef dankzij de Cubaanse soldaten”, want ze was toen gewond geraakt. En zo zijn er nog tal van verhalen. In Namibië zelf kwam ik de ene na de andere overlevende tegen. Ik heb daar onder andere gesproken met een vrouw, generaal en hoofd van de medische dienst van het Namibische leger. We praatten in het Engels en het onderhoud verliep wat stroef, haar Engels was haperend. Ik zei: “

Zullen we in het Spaans praten?” Nu zou mijn Spaans perfect moeten zijn, maar het hare was nog beter, ze had zelfs een licht Cubaans accent! Ook zij was een overlevende van Cassinga. Ze werd naar Cuba overgebracht, ging er naar een Cubaanse school, vervolgens naar het lyceum en de universiteit waar ze een artsenopleiding volgde. Na haar studies kwam ze terug naar Namibië. Ze herinnerde zich de aanval nog heel goed. Toen ze haar ogen opende, zei ze, stond een blanke soldaat over haar gebogen en ze verlamde van schrik. Ze dacht dat het een Zuid-Afrikaan was en dat waren toch slechte mensen? Maar het was een Cubaan. De Cubanen waren gekomen om hen te redden. Dat is wat de Cubanen waren in Afrika! Tijdens de Koude Oorlog heeft Cuba ongeveer 30.000 Afrikanen laten overkomen om te studeren, sommigen vanaf de lagere school tot en met de universiteit. Dat is het andere belangrijke aspect van de Cubaanse humanitaire hulp. Ik zal u nog een verhaaltje vertellen. Op een keer was ik in Conakry met een Cubaanse vriend, Victor Dreke, en hij moest naar het ministerie van Landbouw. Ik had niets anders te doen, dus ging ik met hem mee. Op dat ministerie hoorde ik heel wat werkers Spaans spreken! En ik zei: “

Victor, wat is hier aan de hand? Ze spreken hier toch Frans.” Hij lachte en antwoordde: “

Ja, maar ze zijn afgestudeerd aan de faculteit Landbouwkunde in Cuba!” Na de ontmanteling van de Sovjet-Unie en heel het Oostblok heeft Cuba moeilijke tijden gekend. Welke impact heeft dat gehad op de humanitaire programma’s? De Cubaanse regering heeft beslist geen beursstudenten meer aan te nemen, ze konden zich niet langer de opleiding van Afrikaanse en Latijns-Amerikaanse studenten in Cuba veroorloven. Maar wie al begonnen was, mocht zijn studies afmaken. De buitenlanders kregen hetzelfde te eten als de Cubaanse studenten en deelden dezelfde levensomstandigheden. Wij hadden ons nu eenmaal daartoe geëngageerd. En zoals gezegd mochten ze blijven totdat ze afgestudeerd waren. Ik heb in Namibië gesproken met een nog andere arts die in 1994 zijn diploma had behaald. Ze zei dat alleen Cubanen zoiets doen, dat alleen iemand als Fidel zoiets doet. Op dat ogenblik werden alle Afrikaanse studenten uitgewezen uit de Oostbloklanden en de voormalige Sovjet-Unie. Cuba heeft een nobele beslissing genomen. Ik was een keer in Cuba in 1995 voor een diploma-uitreiking van het ICAP (Instituut voor de vriendschap tussen de volkeren). Het ging om een groep Afrikaanse studenten die hun studies beëindigd hadden en klaar stonden om terug te keren naar hun land. Er volgde een reeks toespraken en de gebruikelijke routine die bij zo’n gelegenheid hoort. Voor de viering kreeg iedereen een klein glaasje fruitsap en een minuscuul gebakje, maar dat leek me echt een nobel gebaar! Dit land werd geconfronteerd met een verschrikkelijke economische crisis en toch hadden ze die studenten niet uitgewezen. En hoe ging het met de medische missies? Na de val van de Sovjet-Unie zijn alle medische en andere Cubaanse missies teruggekeerd. De enige uitzondering was een medische missie in Guinée-Bissau omdat het merendeel van de onkosten werd gefinancierd door een Nederlandse organisatie. Ik was in dat land in 1996 en ontmoette er enkele artsen. De situatie was heel moeilijk want ze waren niet echt welkom. De lokale artsen hadden de geneugten van de privégeneeskunde ontdekt en factureerden de zorg rechtstreeks aan hun patiënten. Ze zagen de Cubaanse artsen dan ook liever gaan dan komen. Zij beschouwden hen als oneerlijke concurrenten omdat zij gratis werkten! En dus werden de arme Cubaanse dokters ondergebracht in een gebouw in the middle of nowhere en werden ze elke morgen opgehaald door een busje dat hen naar hun werk bracht. ’s Avonds ging het dan in omgekeerde richting. Maar in het weekend of op de dagen dat er niet gewerkt werd, kwam het busje niet en waren ze volledig aan hun lot overgelaten. Toch bleven ze hun werk doen en ze bleven er ook in geloven. En dat betekende heel veel voor de mensen die ze hielpen. Later is de wind gekeerd en begon Cuba opnieuw medische missies uit te sturen. Nu factureren ze soms maar altijd aan een zeer lage prijs. Ik was vorige week nog in Zuid-Afrika waar zo’n 400 artsen actief zijn. Terzelfder tijd werd niet ver van Havana de Escuela Latinoamericana de Medicina (Latijns-Amerikaanse school voor geneeskunde) opgericht, een zoveelste getuigenis van de Cubaanse vrijgevigheid. Ze richt zich vooral op studenten uit Latijns-Amerika maar ook uit Afrika. De kosten worden integraal door Cuba betaald. Tal van studenten zijn van heel gewone komaf, zoals de Guatemalteken bijvoorbeeld. Cuba hoopt op die manier een nieuw soort artsen op te leiden, iets waar ze in Cuba zelf heel goed in geslaagd zijn. Zo’n arts is van mening dat zijn beroep een sociale missie is. Het belangrijkste doel is niet veel geld verdienen, in tegenstelling tot de Amerikaanse artsen. Als je een Amerikaanse arts raadpleegt, zie je meteen al de dollartekens in zijn ogen verschijnen! Wij willen artsen opleiden die zich echt om hun patiënten bekommeren. Voor sommigen zal dat niet werken, maar voor anderen wel. En in theorie is het credo van de studenten van te gaan werken onder de armen. U zegt dat die Cubanen in zeer moeilijke omstandigheden leven maar het gaat toch om vrijwilligers. Hoe bekomt u dat zij akkoord gaan om in die omstandigheden te werken, ver weg van hun land en hun familie? Er is een aardig rapport van de CIA uit de jaren tachtig waarin wordt gesproken over die humanitaire bijstand in min of meer volgende bewoordingen: “

Het gaat om een nieuwe generatie Cubanen die zijn opgegroeid onder Fidel Castro. Zij zien de dingen anders. Het zijn internationalisten, geëngageerde mensen, dat is hun sterkte.” Ik zal u een voorbeeld geven. In 1988 ontmoette ik een arts in Benguela, een stad in Angola. Wij vonden elkaar meteen aardig en kunnen goed opschieten. Op een gegeven ogenblik vroeg ik haar of zij een dagboek of iets in die aard bijhield. En zij antwoordde: “

Mijn dagboek, dat zijn de brieven aan mijn moeder.” Ze gaf me één jaar correspondentie, 227 bladzijden in totaal, en ik liet ze allemaal fotokopiëren. Ze was geen lid van de Communistische Partij maar uit de brieven kwam toch heel erg haar engagement, haar verlangen om te helpen naar voor. Er waren moeilijke ogenblikken, momenten van frustratie ook, en uiteraard is niet iedereen een held. Sommigen worden vrijwilliger omdat het goed staat, of omdat ze door hun familie of door een buur onder druk worden gezet. Maar bij velen primeert toch een eerlijk engagement dat zelfs de CIA erkent: “

Het is een nieuwe generatie Cubanen, het zijn de Cubanen van Fidel Castro!” Voelt u dat vandaag nog zo aan? Ik ben zeker dat de zaken gevoelig veranderd zijn want de speciale periode en de ontberingen hebben zware gevolgen gehad. Ik heb bijvoorbeeld een vriendin die anesthesist is en drie jaar in Venezuela heeft gewoond. Het is evident dat ze rekening heeft gehouden met het financiële aspect, want bij aankomst krijgen ze een kleine beloning in dollars die ze kon gebruiken naarmate ze er behoefte aan had. Maar er was ook een sterk engagement. Dat element is toch altijd aanwezig. Tijdens de Koude Oorlog was dat het enige aspect: je internationale plicht doen. Er stond geen materieel gewin tegenover. Weet je wat in dit verband heel mooi is? Beeld u in dat een chirurg en een timmerman naar Angola gaan. Tijdens hun missie betaalt de Cubaanse regering hun loon uit in Cuba, hetzij aan de familie, hetzij rechtstreeks op hun eigen rekening. Laten we uitgaan van een loon van 400 peso’s voor de chirurg en 150 peso’s voor de timmerman. In Angola daarentegen delen ze dezelfde omstandigheden, daar krijgen ze van de Cubaanse overheid hetzelfde bedrag om er iets mee te kopen, ze worden immers niet betaald door Angola! Of je nu chirurg of timmerman bent, het maakt geen enkel verschil. Tot slot wil ik nog even terugkomen op de relaties met de Verenigde Staten. U zei dat het Amerikaanse beleid tegenover Cuba gekenmerkt wordt door “het verlangen naar wraak”. Recent waren er de verklaringen van Donald Trump na de dood van Fidel. Hoe denkt u dat de relatie tussen beide landen zal evolueren in de toekomst? Uiteraard denk ik dat er van vooruitgang geen sprake zal zijn. Weet u, als Hillary het had gehaald, zou er trage vooruitgang geweest zijn, maar niets spectaculairs. Ik verwacht niet dat Trump de betrekkingen zal verbreken, ook al luidt de domme retoriek nu als volgt: “

Obama heeft betrekkingen aangeknoopt met Cuba en niets in ruil gekregen. Nu gaan wij iets in ruil vragen, zoniet…” Ik bedoel: wat Obama heeft gedaan was toegeven dat het Amerikaanse beleid gefaald heeft en daarnaast was het ook een morele kwestie. De Cubanen hoeven helemaal niets in ruil te geven, zij zijn de Amerikanen niets schuldig. En ik denk ook niet dat de Cubanen wat dan ook zullen toegeven aan Trump. Het zou me verwonderen als hij de betrekkingen zou verbreken maar ik dacht ook niet dat hij zou winnen! Mijn voorspellingen over Trump zijn dus waardeloos. Belangrijk is dat de Amerikanen zo onwetend zijn dat ze er zich niet eens rekenschap van geven dat ze misdaden hebben gepleegd tegenover Cuba. Ze zijn er echt van overtuigd dat de VS het slachtoffer is van een Cubaanse agressie! Eindnoten (1) Piero Gleijeses is Italiaan, politicoloog, historicus en professor buitenlands beleid van de Verenigde Staten aan de School of Advanced International Studies en de John Hopkins-universiteit. Hij is een expert in het Cubaanse buitenlands beleid en heeft daarover volgende werken gepubliceerd: – Visions of Freedom: Havana, Washington, Pretoria, and the Struggle for Southern Africa, 1976–1991 (UNC Press, 2013) – The Cuban Drumbeat: Castro’s Worldview (Seagull Books, 2009) – Conflicting Missions: Havana, Washington and Africa, 1959–1976 (UNC Press, 2002) (2) Dit was een zeer nauwkeurige voorspelling. In 1990 begonnen de Zuid-Afrikaanse regering te onderhandelen met het ANC, in 1994 won Nelson Mandela de presidentsverkiezingen. (3) Samengeteld zijn er voor Latijns-Amerika en Azië in totaal 70.000 missies. (The Cuban Drumbeat). Investigaction Vert.: Marina Mommerency

Blijf op de hoogte. Schrijf je in op onze nieuwsbrief.

Restez informé. Abonnez-vous à notre newsletter.