Armando Hart is een van de belangrijkste figuren van de Cubaanse revolutionaire generatie. Tijdens de opstand was hij een topfiguur in de clandestiene beweging. Na de overwinning werd hij de eerste minister van onderwijs. Nadien was hij gedurende twintig jaar minister van cultuur.
Armando Hart Dávalos is 87 jaar oud geworden. Tot op de dag van zijn dood was hij nog heel actief als voorzitter van de Culturele Vereniging José Martí Cultural (Sociedad Cultural José Martí). We interviewden Hart, zoals hij genoemd werd, in het kader van ons boek over Fidel: ‘Ontmoetingen met Fidel Castro’. Wat volgt is een hoofdstuk uit dat boek. * * * Hij ontvangt ons in zijn imposante werkkamer op het Bureau van het Martí Programma. De boekenrekken puilen uit van vele honderden werken over kunst, geschiedenis, filosofie en onderwijs. Voor ons zit een intellectueel, maar ook een volbloed revolutionair. Een klein beeldje van de vrijheidsstrijder Simón Bolívar[1] kijkt ons recht in de ogen.
Armando Hart Dávalos is een zogeheten compañero histórico (historische kameraad) van de Cubaanse revolutie. Hij stond eind jaren vijftig mee aan de wieg van de gewapende opstand en heeft de nieuwe samenleving in belangrijke mate mee uitgebouwd. Zijn levensloop loopt opvallend parallel met die van Fidel. Reeds op jonge leeftijd werd hij lid van de Ortodoxo partij.[2] Hij studeerde voor advocaat en combineerde dat met politiek engagement. Na de staatsgreep in 1952[3] werd hij kaderlid van een ondergrondse revolutionaire beweging onder leiding van de radicale professor García Bárcena, hij was toen amper tweeëntwintig. De beweging werd opgerold en Bárcena verdween achter de tralies. ‘Al vanaf de dag van Batista’s staatsgreep wilden heel wat jongeren in opstand komen. Ik legde als ondervoorzitter van de vereniging van rechtenstudenten een klacht neer bij het Hoogste Gerechtshof. We klaagden daarin de onwettelijkheid van het regime aan. Fidel was toen al een voorman. Later schudde de aanval op de Moncada[4] het hele land door elkaar. Toen Fidel in 1955 vrijkwam was hij de belangrijkste verzetsleider geworden, vele jongeren uit de Ortodoxo partij, de studentenbeweging en de arbeidersbeweging sloten zich bij hem aan.’‘In juli 1955, vlak voor zijn vertrek naar Mexico, organiseerde Fidel op een onderduikadres in Havana de leiding van de ondergrondse verzetsbeweging. Hij vroeg ons contact te leggen met Frank País[5] in Santiago. Beetje bij beetje zetten we een nationale clandestiene beweging op. Toen het bericht kwam dat eind november de Granma[6] zou landen besloten we tot een afleidingsmanoeuvre. Alleen in Santiago stonden we daarvoor sterk genoeg. Op 30 november organiseerden we er aanslagen, onder leiding van Frank. Maar de Granma kwam in een storm terecht en arriveerde pas op 2 december – in plaats van de aandacht af te leiden hadden we Batista’s leger gewaarschuwd dat er iets op til was…In februari 1957 ontbood Fidel de leiding van de 26-Juli-Beweging naar de Sierra[7] om het verzet verder te organiseren en te coördineren. Ik was daar op hetzelfde moment als die Noord-Amerikaanse journalist Matthews. We hadden enorm veel moeite gedaan om een journalist zo ver te krijgen, en toen het uiteindelijk gelukt was konden we het bijna zelf niet geloven: iemand van de New York Times! Een paar maanden later werd ik gevangen genomen, ik was toen opnieuw onderweg met een journalist. Ik slaagde erin te ontsnappen en zette gewoon mijn ondergronds werk voort. Ik pendelde tussen de steden en de Sierra Maestra om de activiteiten te coördineren. Maar bij een terugkeer uit de Sierra in januari 1958 werd ik opnieuw gevat. Gelukkig herkenden ze me niet direct. De clandestiene beweging zorgde ervoor dat mijn arrestatie bekend geraakte bij de bevolking en dat redde mijn leven. Die keer bleef ik gevangen tot de overwinning.’ Ook de zus en de broer van Armando Hart gingen in het ondergronds verzet, zijn broer liet daarbij het leven. Zijn ouders en andere familieleden moesten omwille van zijn activiteiten het land ontvluchten.‘Nadat ik op 1 januari 1959 vrijgekomen was, ontmoette ik Fidel en Celia[8] in Camagüey. Ze wilden me voorstellen als minister van Onderwijs. Ik was amper achtentwintig jaar…’ Van meet af aan speelde Hart een sleutelrol. Als minister van Onderwijs kreeg hij de verantwoordelijkheid voor het ambitieuze alfabetiseringsprogramma. Niet toevallig was dat een topprioriteit. ‘Dat zat in de pedagogische traditie van Cuba. Carlos Manuél de Céspedes,[9] de vader des vaderlands, alfabetiseerde reeds in de bergstreken. Het Ejercito Rebelde[10] leerde de boeren in de bevrijde gebieden lezen en schrijven. De Cubaanse onderwijzers speelden voor de revolutie een positieve rol, hoewel het ministerie zelf erg corrupt was. Via het nieuwe ministerie haalde ik de beste leraars binnen om de onderwijsprogramma’s uit te werken – we kozen hen niet uit volgens hun politieke kleur, maar volgens hun oprechtheid en hun onderwijskwaliteiten. Gedurende de alfabetiseringscampagne van 1961 mobiliseerden we driehonderdduizend Cubanen, waaronder tienduizend studenten-brigadisten. Ook de vakbond nam actief deel aan het alfabetiseringswerk, want de arbeiders wilden niet dat hun kinderen hetzelfde lot zouden ondergaan als zijzelf.’ Op één jaar tijd werden bijna een miljoen Cubanen gealfabetiseerd, dat was nooit vertoond in een derdewereldland. ‘Vele mensen hebben me al gevraagd hoe dat mogelijk is geweest. Ik weet niet of het zou kunnen zonder revolutie. Wat ik wel weet is dat de revolutionaire leiding alles heeft gedaan voor de alfabetisering. Alle sociale organisaties schaarden zich erachter en werkten mee.’De revolutie was een belangrijke steun voor de alfabetisering, maar ook het omgekeerde was waar. ‘Heel belangrijk was dat een groot deel van de jeugd zich aansloot bij de campagne, het werd de eerste grootschalige opdracht voor de nieuwe generatie. Zij die te jong geweest waren voor de strijd tegen de tirannie, konden zich nu inzetten in deze niet minder heroïsche taak. Ze leerden hun eerste politieke lessen door te alfabetiseren. Ze leerden dat het noodzakelijk is je te verbinden met het volk om een revolutie te doen slagen.’Samen met de alfabetisering werd het onderwijs grondig aangepakt. Voor de revolutie kreeg de helft van de kinderen helemaal geen les en waren secundair en hoger onderwijs ondermaats. ‘Er waren negenduizend werkloze leraars, maar we hadden er zeker tienduizend nodig, dus begonnen we die in snel tempo te vormen. We ontdekten in het ministerie van Onderwijs een zwarte kas, bedoeld voor smeergeld, denk ik. Dat was voldoende voor de bouw van vijfduizend nieuwe klaslokalen, maar ook daarvan hadden we er tienduizend nodig. Fidel suggereerde me aan de onderwijzers voor te stellen om hen voorlopig maar voor de helft te betalen om zo die lokalen te kunnen bouwen. Later zouden we dan hun loon optrekken. En zo gebeurde het.’ Heel wat kazernes werden omgebouwd tot scholen en het onderwijs kwam in publieke handen. Op korte termijn werden het niveau en de scholingsgraad sterk verhoogd. Volgens de UNESCO steekt Cuba vandaag op onderwijsvlak met kop en schouders uit boven de rest van Latijns-Amerika.
Naast onderwijs was ook cultuur een prioriteit, maar daarmee liep het aanvankelijk goed fout. Kunstenaars zijn niet per se overtuigde revolutionairen of communisten, en de overheid wist daar niet altijd raad mee. Vooral in het begin van de jaren zeventig werden heel wat kunstenaars gecensureerd. Hart kreeg toen de taak om het cultuurbeleid bij te sturen. ‘In 1976 werd het ministerie van Cultuur opgericht om de gemaakte fouten recht te zetten. Ik bouwde dat uit met de steun van de beste talenten. Opnieuw vroegen we niet naar hun politieke overtuiging maar wel naar hun cv als kunstenaar. Het ging om figuren als de wereldberoemde prima ballerina Alicia Alonso[11] en de schrijver Alejo Carpentier.[12] Niemand van hen heeft de revolutie verraden. Onze artiesten hadden een traditie van verbondenheid met de meest revolutionaire tendensen. Dat wil niet zeggen dat het socialisten waren, maar ze waren wel revolutionair in de traditie van Martí[13] en Varela.’[14]Hart bleef minister van Cultuur tot 1997. Op basis van die lange ervaring stelt hij dat het belang van cultuur vaak onderschat wordt. ‘Sinds de mens begonnen is de arbeid van anderen uit te buiten, heeft hij gebruik gemaakt van vormen van cultuur om net de kern van de cultuur aan te tasten. Want de essentie van cultuur is rechtvaardigheid. Dat zei Sigmund Freud, en dat was geen marxist. Het komt overeen met Martí’s opvatting over cultuur. Er is geen economie zonder cultuur. Neem bijvoorbeeld het Marshallplan, dat had nooit bestaan indien er geen culturele basis voor geweest was in Europa. Rechts heeft in het verleden heel verstandig misbruik van cultuur gemaakt. We hebben dat wapen in hun handen gelaten, we moet ons dat weer toe-eigenen.’Onze gastheer hoeft niet naar zijn woorden te zoeken, hij vuurt de ene volzin na de andere af, hij is tenslotte een geoefend denker en schrijver met meer dan twintig boeken op zijn naam. Maar bij Hart is het ook altijd een beetje lachen geblazen. Constant kruidt hij zijn ernst en diepgang met grapjes.
Hart herinnert zich nog goed zijn eerste ontmoeting met Fidel. ‘Ik was vijftien of zestien. Hij kwam bij ons thuis in Matanzas met een groep van de FEU, de Federatie van universiteitsstudenten. Hij wou met mijn zus Marina en andere rechtenstudenten praten om hun steun te verkrijgen bij de studentenverkiezingen, ik zat er zomaar bij. Ik wist wel dat hij de reputatie had een revolutionair te zijn, maar op zich betekende dat niet veel. Mijn vader, die magistraat was, zat er ook bij. Achteraf zei hij: “Fidel lijkt me een fijne jongeman met een keurig voorkomen en woordgebruik. Als de gangsterbendes aan de universiteit hem maar niet voor zich winnen.”’ Hart grinnikt. Zijn vader stond overigens niet alleen met die kijk. Een CIA-document van 1947 typeerde Fidel als een ‘typisch voorbeeld van een jonge Cubaan van goede komaf die zonder opvoeding of goed onderwijs snel een echte gangster zou kunnen worden’.
De eerste keer dat Fidel echt indruk maakte op Armando Hart was kort na de staatsgreep van 1952. ‘In het partijlokaal van de Ortodoxos discussieerde een groep jongeren over de vraag welk type leider de revolutie nodig had. Daarbij verdedigde Fidel de stelling dat er totaal nieuwe leiders zouden opstaan. Het was een hevig debat en ik sloot me aan bij zijn standpunten. We gingen samen naar buiten. We liepen door de straten, hij had zijn arm op mijn schouder gelegd en bleef maar doorgaan op het thema. Tot mijn verrassing begon hij over het feit dat ik in de kantoren van de FEU, de studentenorganisatie, samen met andere kameraden met wapens leerde omgaan. Hoe kon hij dat weten? We hielden het angstvallig geheim. Na de aanval op de Moncada bleek dat de verantwoordelijke voor onze training, Pedro Miret,[15] daar zelf aan had deelgenomen. Toen begreep ik dat Fidel via hem wist welke studenten bereid waren een opstand voor te bereiden.’Er zijn mensen die Fidel als een extremist beschouwen, merken we op. Hart: ‘Dan verwarren ze extremisme met radicaliteit. Ja, Fidel is een radicaal man, en dat betekent – zoals Martí zei – dat hij naar de wortel gaat, en die bevindt zich niet aan de extreme uithoeken maar in het centrum van de waarheid én in de revolutionaire actie. Fidel drukt zich steeds uit op een manier die in overeenstemming is met de concrete realiteit of met de gevoelens van de mensen. In discussies over ernstige problemen is hij direct en dat kan hard aankomen. Maar hij is niet intolerant of onverbiddelijk. Fidel neemt stevige standpunten in, maar tegelijk is hij harmonieus. Er bestaan radicalen die niets oplossen zoals er ook harmonieuze mensen zijn die niets oplossen. Fidel is beide. Hij zoekt altijd maximale steun voor elk objectief dat hij zich stelt. Martí zei: “Met allen en in het belang van allen.” Hij heeft zo dikwijls overwonnen en heeft ons geleerd te overwinnen door eenheid na te streven en tegelijk radicaal te zijn.’Of hij daar voorbeelden van kan geven? ‘In november 1959 deed er zich een discussie voor in de ministerraad over de vraag of Cuba al dan niet een socialistische revolutie voerde, en op dat moment was het niet zo opportuun daar duidelijkheid in te scheppen. Ik kwam tussenbeide als jonge extremist (lachje): “Om Fidel te begrijpen moet je beseffen dat hij een socialistische revolutie wil, vertrekkend vanuit het anti-imperialistische gedachtegoed van Martí.” Fidel keek me veelzeggend aan, er zaten daar enkele mensen die dat beter niet hadden gehoord. “Indien Marx niet had bestaan, indien de ideeën van Karl Marx niet hadden bestaan, zouden we hetzelfde doen”, zei hij prompt, om ze niet vroegtijdig van de zaak af te keren. Ik snapte toen dat ik erover gegaan was … Het was nodig alle krachten te verenigen. Fidel weigerde nooit steun voor de revolutie, van welke groep die ook kwam. Pas in 1961 zou het socialistische karakter van de revolutie bevestigd worden. Grote revoluties worden meestal afgekondigd in plechtige documenten of toespraken, maar Fidel kondigde het socialistisch karakter van de revolutie af met een klein, bijna grappig zinnetje. Dat was op de vooravond van de inval in Varkensbaai. “Wat de VS ons niet vergeven is het feit dat we onder hun neus een socialistische revolutie aan het voeren zijn”, zei hij.
Nog een voorbeeld. In 1971 maakte ik deel uit van Fidels gezelschap in het Chili van Salvador Allende.[16] Enkele Chileense kameraden hadden kritiek op Allende vanuit zeer radicale posities. In een kamer van onze ambassade discussieerden enkelen van hen met Fidel over die problemen en de ideologische achtergronden ervan. “Jullie hier in het zuiden hebben politieke doctrines bestudeerd en zijn zeer erudiet, wij van de Caraïben zijn praktischer aangelegd”, merkte hij op. En hij besloot met een zin die ik nooit zal vergeten. “Als Allende de revolutie niet maakt in Chili, zal niemand het doen.” Het is op dramatische wijze bewaarheid.’We komen onvermijdelijk terecht bij het stokpaardje van Hart: ethiek. ‘Het begint en eindigt bij ethiek. Want het is onmogelijk harmonieus te zijn zonder ethisch gevoel. Wat de politiek met de realiteit verbindt is de ethiek. Fidel combineert de ethiek van “Ons Amerika”, Latijns-Amerika, met de meest geavanceerde filosofische, politieke en sociale opvattingen van de moderne tijd: Marx, Engels en Lenin. Fidel benadrukte vanaf de beginjaren de beslissende rol van de morele factoren in de strijd voor het socialisme. Tegelijk accepteert hij geen misdaad of misbruik.
In Cuba is nooit iemand gefolterd, en wie gestraft wordt heeft feiten gepleegd die bewezen zijn voor rechtbanken. Als we nog een doodstraf hebben, dan is dat niet omdat wij dat willen. We kunnen niet anders tegenover de acties van de vijand. Maar wij wensen niemand dood. Bij de invasie van de Varkensbaai hadden we alle aanvallers kunnen fusilleren. In sommige andere landen zou dat gebeurd zijn. Maar Fidel koos voor een ruil, hij gaf die lui de vrijheid in ruil voor voedsel en medicijnen. Dat is de manier om te overwinnen, weet je waarom? Martí verbond goedheid met geluk en slechtheid met domheid, met ongeluk. Zijn dokters niet gelukkig wanneer ze zieken genezen? Zijn mensen niet gelukkig als ze iets positiefs realiseren? Ik zeg dat je gelukkig bent in de mate dat je goed bent. Er zullen altijd kwaadaardige mensen zijn. Altijd, maar laten we hopen dat het er niet te veel zijn. Martí zei dat we allemaal een roofdier in ons hebben, maar dat we perfect in staat zijn om dat roofdier te beteugelen. De teugels zitten in de cultuur, en een onderdeel daarvan is het recht. Martí zei ook dat de zin voor rechtvaardigheid in de mens zit. Cultuur, ethiek, recht en solidariteit zijn noodzakelijk om de mensheid te redden van de ondergang. Als je me zou vragen wat jullie van dit gesprek moeten onthouden is het dat de menselijke soort met uitsterven bedreigd is. Misschien zal ze niet ten onder gaan voordat ík sterf, maar wat met mijn kleinkinderen en achterkleinkinderen? We moeten iets doen tegen de gevaren voor het milieu, het gevaar van hongersnood, het gebrek aan gezondheid. We moeten de mensheid redden, want voor het eerst is ze werkelijk in gevaar.’ Hart herinnert eraan dat Fidel reeds in 1992 waarschuwde voor de mogelijke ondergang van de planeet. Toen stond hij nog praktisch alleen als regeringsleider. ‘Maar hij zei ook dat we dat kunnen vermijden met de grote massa intelligentie waarover we genetisch beschikken en die we nog niet weten te gebruiken. Daarmee zouden alle verstandige mannen en vrouwen van de wereld zich bezig moeten houden.’Hoe ziet Hart de toekomst na Fidel? Hij heeft een filosofisch antwoord klaar. ‘Iemand moet wel heel groot zijn als zijn vijanden enkel kunnen hopen hem te overwinnen wanneer de wet van de biologie toeslaat! Maar we moeten die heren waarschuwen dat een mens van dat kaliber kan veranderen in een krachtig symbool dat blijft doorwerken na zijn dood. En waarom? Omdat zijn leven deel uitmaakt van de grote traditie van strijd voor menselijke bevrijding. Er zal geen post-Castro-tijdperk komen… Er is ook geen post-Martí-tijdperk omdat Martí voortleeft in de Cubaanse revolutie. Er bestaat geen post-Bolívar-tijdperk omdat Bolívars ideeën voortleven in de Bolivariaanse republiek Venezuela. Zulke figuren blijven leven in miljoenen vrouwen en mannen, en hun ideeën worden strijdprogramma’s. Fidel laat een erfenis na van ethische en politieke waarden die van kracht blijven lang na het korte leven van een mens.’Het interview is afgelopen. ‘En, was het wat in orde? Anders moet je het maar een beetje aanpassen en verbeteren’, gekscheert hij. Het boek ‘Ontmoetingen met Fidel Castro’ kan je hier bestellen.
Voetnoten [1] Simón Bolívar (1783-1830) is een Latijns-Amerikaanse vrijheidsstrijder van Venezolaanse afkomst. Hij vocht voor de onafhankelijkheid en voor de eenheid van de volkeren van het continent. Hij stond aan de wieg van de landen Panama, Colombia, Ecuador, Peru, Venezuela en Bolivia. Dat laatste land is naar hem genoemd. Hugo Chávez, de president van Venezuela, verwijst vaak naar Simón Bolívar en noemt zijn project de Bolivariaanse Revolutie.[2] De Partido Ortodoxo of Partido del Pueblo Cubano, is ontstaan in 1947 als een radicaal burgerlijke partij gericht tegen de dominantie van de VS in Cuba en tegen de corruptie van de regering. Stichter en belangrijkste leider was Eduardo Chibás. Na diens zelfmoord maakte de partij een bocht naar rechts, en na de staatsgreep van 1952 raakte ze intern verdeeld. Uit de jongerenafdeling ervan rekruteerde Fidel de kaderleden voor zijn revolutionaire beweging.[3] Op 10 maart 1952 pleegde generaal Batista voor de derde keer een staatsgreep, deze keer tegen president Prío Socarrás. De staatsgreep had plaats drie maanden voor de verkiezingen waarvoor hij zelf presidents-kandidaat was, maar die hij zou verliezen. Aan die verkiezingen zou ook Fidel Castro deelnemen als kandidaat parlementslid voor de Ortodoxos. Als reactie tegen de staatsgreep viel een groepje revolutionairen onder Fidel Castro de Moncada kazerne aan in Santiago.[4] De Moncada kazerne was in de jaren vijftig de tweede grootste kazerne van Cuba, gelegen nabij Santiago. Op 26 juli 1953 viel Fidel Castro samen met een goede honderd rebellen deze kazerne aan. Gelijktijdig werd een kleinere kazerne aangevallen in Bayamo, zo’n goede honderd kilometer verder. Die aanvallen waren bedoeld als startschot voor een nationale revolte tegen de dictatuur van Batista. De aanval mislukte en het leger van Batista folterde en executeerde meer dan vijftig gevangen rebellen. Fidel en Raúl Castro konden ontkomen maar werden enkele dagen later gevangen genomen en voor de rechter gebracht. De rebellen kregen straffen van tien tot vijftien jaar. Door de aanval en het geruchtmakend proces daarna kreeg de rebellenbeweging sterke bekendheid en erkenning bij de bevolking en werd Fidel de onbetwiste leider van de oppositie in Cuba.[5] Frank País García (1934-1957) was een radicale studentenleider uit Santiago, medeoprichter van de 26-Juli-Beweging. Tijdens de gewapende opstand coördineerde hij de clandestiene activiteiten in de steden. Hij werd vermoord door het leger op 30 juli 1957. Naar zijn naam werd een colonne van de guerrilla genoemd.[6] Granma is de naam van het jacht waarmee Fidel, Raúl, Che en een tachtigtal andere rebellen de oversteek maakten van Mexico naar Cuba om de gewapende strijd te beginnen in de Sierra Maestra, in november-december 1956. De officiële krant van de Cubaanse communistische partij, die voor het eerst verscheen in oktober 1965, werd naar het jacht genoemd. Na een administratieve herschikking in 1976 werd ook de oostelijke provincie waar de landing had plaatsgevonden naar het jacht genoemd.[7] De Sierra Maestra is de bergketen in het oosten van Cuba. Daar begon Fidel de guerrillastrijd tegen dictator Batista. Dikwijls verwijst men met de term Sierra Maestra of Sierra naar die guerrilla.[8] Celia Sánchez Manduley (1920-1980) was stichtend lid van de Ortodoxo partij en leidde de jongerenafdeling ervan. Ze werd lid van de 26-Juli-Beweging en was verantwoordelijk voor de logistieke ondersteuning van de landing van de Granma. Ze organiseerde de bevoorrading voor het rebellenleger en de rekrutering van nieuwe strijders, was de eerste vrouw van het rebellenleger in de Sierra Maestra. Ze werd de rechterhand van Fidel Castro tot aan haar dood. Na de overwinning oefende ze verschillende belangrijke functies uit in de regering.[9] Carlos Manuel de Céspedes (1819-1874), ook ‘vader des vaderlands’ genoemd, begon op 10 oktober 1868 de eerste onafhankelijkheidsstrijd van Cuba tegen de Spanjaarden. Hij liet zijn slaven vrij opdat ze zouden kunnen meestrijden tegen de koloniale macht. In 1869 werd hij gekozen tot president van de republiek Cuba. Na tien jaar strijd zou de poging tot onafhankelijkheid mislukken.[10] Ejercito Rebelde of rebellenleger is de naam van de guerrilla van Fidel Castro. Het was de voorloper van het huidige Cubaanse leger, de Revolutionaire Strijdkrachten of Fuerzas Armadas Revolucionarias.[11] Alicia Alonso (°1921) is een Cubaanse balletdanseres en choreografe. Ze werd lid van het American Ballet Theatre in 1940 en in 1943 een van hun prima ballerina’s. In 1948 stichtte ze het Ballet Alicia Alonso, nu Ballet Nacional de Cuba genoemd. In 1950 stichtte ze de Academia Nacional de Ballet Alicia Alonso. Ze danste onder meer in het Bolsjoi Theater, in de Opéra de Paris en bij het Koninklijke Deense Ballet. Haar choreografieën van klassieke balletten worden gebruikt in de Opéra de Paris, de Weense Opera, de Praagse Opera en in de Scala in Milaan. Ze richtte de Fundación de la Danza en het Instituto Superior de la Danza Alicia Alonso op. In juni 2002 werd ze aangesteld als UNESCO Goodwill Ambassador voor haar bijdrage in de ontwikkeling en de bescherming van de klassieke dans.[12] Alejo Carpentier (1904-1980) is een Cubaans romanschrijver, essayist en musicoloog die een grote invloed had op de boom van de Latijns-Amerikaanse literatuur in de jaren zeventig. Door zijn innoverende bijdrage aan de wereldliteratuur en het magisch realisme een van de grote schrijvers van de twintigste eeuw.[13] José Martí (1853-1895) was dichter, schrijver, journalist en revolutionair, en nationale held van Cuba. Hij verbleef in ballingschap in Spanje en in de VS. In 1892 stichtte hij de Cubaanse Revolutionaire Partij om te vechten tegen de koloniale overheersing van Spanje en tegen de plannen van de VS om Cuba in te palmen. Hij plande en organiseerde de bevrijdingsoorlog van 1895 en kwam bij het begin van de oorlog om in een gevecht. Hij wordt de apostel van Cuba genoemd. Zijn revolutionaire en anti-imperialistische programma had grote invloed, ook op Fidel Castro.[14] Felix Varela (1788- 1853) was priester en een bekende figuur in de Cubaanse katholieke kerk. Hij doceerde filosofie, fysica en chemie aan het seminarie, onder meer aan José de la Luz y Caballero. Hij ondersteunde een petitie aan de Spaanse kroon voor de onafhankelijkheid van Latijns-Amerika en pleitte in een essay voor afschaffing van de slavernij. Voor die ideeën werd hij door de koloniale overheid ter dood veroordeeld. Hij slaagde erin te vluchten en emigreerde naar de VS.[15] Pedro Miret (1927-2016) begon zijn politieke activiteiten na de staatsgreep van 1952. Hij nam deel aan de aanval op de Moncadakazerne. In 1955 stapte hij in de leiding van de 26-Juli-Beweging. Hij bereikte in het Ejercito Rebelde de graad van comandante. Van 1959 tot 2009 bekleedde hij verschillende hoge functies in de Cubaanse regering.[16] Salvador Allende (1908-1973) werd in 1970 verkozen tot president van Chili. Hij wou via parlementaire weg een socialistische maatschappij tot stand te brengen. In 1960 had hij als senator een bezoek gebracht aan Cuba om de prille revolutie te bestuderen. In 1973 organiseerde de CIA een staatsgreep in Chili, waarbij Allende omkwam.