Toen Raúl Castro de plaats innam van zijn broer voorspelden de westerse media een belangrijke koerswijziging. Raúl zou een meer marktgerichte aanpak voorstaan en het Chinese model genegen zijn. In dit artikel leggen we uit waarom dit niet zal gebeuren.* Breuk of continuïteit? In de vorige artikels stonden we stil bij twee belangrijke sociaaleconomische uitdagingen. Cuba is toe aan een economische inhaalbeweging en de band tussen arbeid, salaris en koopkracht moet hersteld worden. Twee zaken die men in China blijkbaar goed weet aan te pakken. Daarom denken veel waarnemers dat Cuba beter het Chinese ontwikkelingsmodel zou volgen. Bovendien is Raúl veel pragmatischer dan zijn broer Fidel, zo wordt tenminste verondersteld, en dus zal Cuba met hem aan het roer de weg opgaan van China. Dat is iets te kort door de bocht. Uiteraard legt elke politieke leider zijn eigen accenten, maar dat is een relatief gegeven. Op Cuba en meestal ook elders hebben belangrijke koerswijzigingen vooral te maken met een gewijzigde context of nieuwe uitdagingen en niet zozeer met een ander leiderschap. Bovendien worden belangrijke beslissingen in Cuba uitvoerig voorgelegd aan de bevolking. Zo’n beslissingen hangen dus niet af van het temperament of inzicht van de leidersfiguur, maar zijn het resultaat van een intensief en collectief besluitvormingsproces. De westerse media waren blijkbaar ook vergeten dat in Cuba in de jaren negentig zeer drastische en marktgerichte maatregelen werden doorgevoerd, en dat was onder Fidel, ook toen na uitgebreide consultatie van de bevolking. De vergelijking met China is echter interessant en verhelderend. Er zijn belangrijke gelijkenissen tussen de ontwikkelingsstrategieën van beide landen. Zo wordt zowel in China als in Cuba de economie in grote mate aangestuurd door de politieke overheid: de sleutelsectoren zijn in handen van de staat, de regering controleert en stuurt de centrale bank en het monetair beleid, de hoofdoriëntaties van de economie – hoeveel er in welke sectoren wordt geïnvesteerd – worden in een meerjarenplan vastgelegd. De communistische partij speelt in beide landen een belangrijke rol in de lokale ontwikkeling. In de twee landen gaan relatief veel middelen naar onderwijs en infrastructuur. Tenslotte knopen China en Cuba ook sterke banden aan met andere landen uit het Zuiden om elkaars ontwikkeling te versterken. Maar er zijn minstens ook zes wezenlijke verschilpunten die men moet in rekening brengen om de respectievelijke koers van China en Cuba te begrijpen. Historische verschillen Om te beginnen was de startsituatie voor beide landen heel anders. Toen Deng Xiaoping op het einde van de jaren ’70 met zijn hervormingen begon, was de economische achterstand van China bijzonder groot. Honderd jaar bezetting en burgeroorlogen hadden het land compleet verwoest. Tijdens de periode van Mao (1949-1976) was de economische groei al een stuk beter dan in vergelijkbare derdewereldlanden, maar toch was het land nog steeds een van de allerarmste regio’s van de wereld. Het BNP per inwoner lag een heel stuk onder het gemiddelde van de rest van Azië en was zelfs bijna tweemaal lager dan dat van Afrika. Aartsvijanden Japan, Taiwan en Zuid-Korea kenden op dat moment zeer hoge groeicijfers.(1) In die context lanceerde Deng de leuze dat socialisme geen armoede is en dat rijk worden glorieus is. Het gelijkheidsbeginsel werd (tijdelijk) opgeofferd aan de versnelde ontwikkeling van de productiekrachten, te beginnen in de kustprovincies. In Cuba lag dat helemaal anders: qua economische ontwikkeling zat het land in 1959 boven het gemiddelde van Latijns-Amerika. In die context kreeg de sociale en culturele ontwikkeling de volle prioriteit. Een tweede verschilpunt moet gezocht worden in de lessen die beide revoluties trokken uit hun eigen recent verleden. De eerste dertig jaar van de Chinese revolutie verliepen zeer tumultueus. De grote Sprong Voorwaarts (1958-1960) en de Culturele Revolutie (1966-1976) waren traumatische ervaringen. De hervormingen vanaf 1978 waren een wellicht overdreven reactie op die turbulente gebeurtenissen. De eerste generatie revolutionairen wou het communisme heel snel invoeren en de historische fase van het kapitalisme overslaan. Dat bleek dus niet haalbaar omdat de situatie er economisch en technologisch nog niet rijp voor was. Dat tot rijpheid brengen is precies de historische rol van het kapitalisme. Daarom werden vanaf het einde van de jaren zeventig (tijdelijk) kapitalistische elementen geïntegreerd met als gevolg dat belangrijke socialistische beginselen werden prijsgegeven zoals de collectieve eigendom van de productiemiddelen, het niet-privé tewerkstellen van arbeidskrachten (de basis voor uitbuiting), alsook gratis gezondheidszorg en onderwijs. In de woorden van Deng: ‘Het maakt niet uit of de kat wit of zwart is, als ze maar muizen vangt’. In Cuba was er in zekere zin een omgekeerde evolutie. Tijdens de jaren zeventig en begin de jaren tachtig werden onder invloed van de Sovjet-Unie kapitalistische elementen ingevoerd. Dat leidde tot een stagnatie halverwege de jaren tachtig. De Rectificatiecampagne vanaf 1986, die lijnrecht inging tegen de perestroïka van Gorbatjsov, maakte komaf met die kapitalistische elementen. Het resultaat was dat de Cubaanse revolutie overeind bleef daar waar alle landen van het Oostblok een voor een in elkaar stortten. De les was dus duidelijk: het vasthouden aan de socialistische beginselen was een voorwaarde voor het behoud van de revolutie. Dat is wellicht de belangrijkste reden waarom Raúl Castro of zijn opvolger(s) de Chinese weg niet direct zullen bewandelen. In de woorden van Raúl: ‘Ik ben niet verkozen tot president om het kapitalisme in Cuba opnieuw in te voeren noch om het socialisme prijs te geven. Ik werd verkozen om het socialisme te verdedigen, te behouden en te blijven perfectioneren, niet om het te vernietigen.’ De schaal, de blokkade en de diaspora Een derde verschilpunt is de schaal. In de krachtsverhoudingen met multinationals is dat een groot voordeel voor China en een sterk nadeel voor Cuba. Met een potentiële afzetmarkt van bijna een kwart van de wereldbevolking is China een zeer gegeerde plek voor buitenlandse investeringen. Met zijn 0,2 procent van de wereldbevolking kan Cuba deze troef niet uitspelen. Bovendien zijn de grote Chinese bedrijven in tegenstelling tot hun Cubaanse collega’s groot genoeg om de concurrentie met multinationals aan te kunnen. Het voorbeeld van Bacardí is hier sprekend. De oorspronkelijke eigenaars van deze rumgigant waren gekant tegen de revolutie en trokken met hun kapitaal kort na ’59 naar het buitenland om daar te produceren. Zij zijn vandaag de rechtstreekse concurrent van de Cubaanse Havana Club, een belangrijk exportproduct voor het eiland. De omzet van Bacardí bedraagt ongeveer zoveel als de totale export van Cuba! Een vierde verschilpunt versterkt het schaalnadeel van Cuba: de economische blokkade. Washington en de CIA doen er alles aan om te verhinderen dat derde landen met Cuba handel drijven, er investeren of er kredieten aan verlenen. Ook dat verzwakt de onderhandelingspositie t.a.v. buitenlandse bedrijven en banken. Als grootste kredietverstrekker van de VS heeft China daarentegen een vrij sterke machtspositie t.a.v. Washington. Een vijfde verschilpunt betreft de diaspora. Een aanzienlijk deel van de buitenlandse investeringen in China vanaf de jaren negentig was afkomstig van overzees Chinees kapitaal, vooral uit Azië. De Chinese diaspora is versnipperd en eerder patriottisch ingesteld. De kapitaalkrachtige overzeese Cubanen, dat is een heel ander verhaal. Die zijn politiek georganiseerd, vormen een machtige lobby binnen de VS en zijn er, met steun van Washington, op uit om de revolutie ongedaan te maken. Zo werd de blokkadewet Helms-Burton van 1996 geschreven door een medewerker van Bacardí. De geo-economische context Een zesde punt van verschil is de geo-economische context. Voor Cuba is die allesbehalve gunstig geweest. Op een termijn van dertig jaar is het kleine eiland tot tweemaal toe zijn belangrijkste handelspartners kwijt gespeeld en heeft het zijn economie compleet moeten heroriënteren, met alle rampzalige gevolgen van dien. Uit de regio zelf kon Cuba niet veel voordeel halen, het kon niet profiteren van een regionaal elan. De economische ontwikkeling van het Latijns-Amerikaans continent was om te beginnen al niet denderend en bovendien waren de relaties met de landen uit de regio allerminst bevorderlijk. Op economisch vlak zwaaiden VS-bedrijven er de plak en op politiek en diplomatiek vlak stonden die landen onder druk van Washington. De laatste tien jaar zijn de economische en diplomatieke relaties met die landen sterk verbeterd, maar er is geen garantie dat de situatie zo zal blijven. Het verloren terreinverlies onder de twee regeringen van Bush wil de huidige VS-regering ongedaan maken. Er is ook geen zekerheid dat de linkse golf in Latijns-Amerika zal aanhouden. De economische omgeving van China was en is veel gunstiger. De regio werd vanaf de jaren vijftig gekenmerkt door een gunstig accumulatieregime: hoogtechnologische kernbedrijven in Japan, die organisch verbonden waren met onderaannemingen in landen van de regio, die zelf over een overschot aan zeer goedkope arbeid beschikten. Een groot deel van die productie was bestemd voor de export naar de VS en West-Europa. Door dit gunstig accumulatieregime kende Oost- en Zuid-Oost-Azië vanaf de jaren vijftig een vrij hoge groei. China heeft daar volop van geprofiteerd vanaf de jaren tachtig. Washington heeft zijn stempel ook minder kunnen drukken op deze regio dan in Latijns-Amerika, dat ze als hun achtertuin beschouwen. En tenslotte heeft China door zijn proportie ook een relatieve sterke (en steeds sterker wordende) positie in de regio t.a.v. de andere landen. Elk land zijn eigen traject Deze laatste vier verschilpunten maken duidelijk dat de economische biotoop van China heel sterk afwijkt van die van Cuba. China kan eisen stellen aan multinationals terwijl Cuba veel toegevingen moet doen om buitenlandse investeringen te kunnen binnenrijven. Het massaal aantrekken van buitenlandse spelers om technologie en kapitaal binnen te halen als basis voor een hyperexpansie van de export is een belangrijk onderdeel van de Chinese ontwikkelingsstrategie (in de huidige fase). Cuba kan dit pad onmogelijk volgen. China kan zich een zeer open economie veroorloven, kan de markt laten spelen en kan ruimte laten voor buitenlandse spelers op de binnenlandse markt zonder dat het de controle over zijn economie verliest. In Cuba is het tegenovergestelde het geval, hier heeft de werking van de markt een hoog destabiliseringspotentieel en is het een gevaar voor de soevereiniteit. Er is economisch weinig manoeuvreerruimte, een strikte regulering is een kwestie van levensbehoud. Met het aangeven van essentiële verschilpunten tussen beide landen doen we geen uitspraak over de vraag of de gevolgde weg in China al dan niet de goede zou zijn, dat is een andere discussie. Wel proberen we duidelijk te maken dat de gevolgde trajecten in beide landen sterk bepaald worden door historische omstandigheden én keuzes. En ook dat wat goed is voor de ene daarom nog niet noodzakelijk goed of wenselijk is voor de ander. Een van de belangrijkste lessen uit de geschiedenis bestaat er precies in dat het mechanisch overplanten van een koers uit een ander land niet werkt. Er kan wel geleerd worden uit fouten en sterke punten van andere landen, maar elk land moet uiteindelijk zijn eigen traject uitwerken in overeenstemming met de eigen historische voorwaarden, zowel binnen- als buitenlandse. Op Cuba, mogen we ons gezien de belangrijke uitdagingen waar het land voor staat, verwachten aan een hele reeks hervormingen. Maar dat betekent geenszins dat het wisselt van model of koers of dat het dat van plan zou zijn. Wel, om het met de woorden van Raúl te zeggen, dat gezocht zal worden naar ‘het economisch model dat gunstig is’ voor het land en dat ‘de onomkeerbaarheid zal verzekeren van het sociaal-politiek bestel’. Deel 6: Hoe komen Cubanen rond met 12 euro? Deel 1: Cuba na Fidel Castro: inleiding Deel 2: Naar een nieuw economisch model? Deel 3: De kloof tussen de economie en de rest Deel 4: De kloof tussen arbeid, salaris en koopkracht Eindnoten * Dit artikel verscheen eerder in licht gewijzigde vorm als onderdeel van een MO* Paper: Wat met de Cubaanse revolutie na Fidel Castro? Februari 2010. Deze paper kan je gratis downloaden op volgend adres: www.mo.be/fileadmin/pdf/MO-paper40_cuba.pdf. (1) M. Beaud, Histoire du capitalisme de 1500 à 2000, Parijs 2000, p. 289.