Na de overwinning van de 26 juli beweging wordt een brede overgangsregering gevormd. Deze voert een aantal hervormingen door zoals de afschaffing van het grootgrondbezit, nationalisering van enkele grote bedrijven, verhoging van lonen, enz. In 1960 voeren de VS hun agressie op.* Op 1 januari 1959 vlucht dictator Batista en zegevieren de rebellen. Er komt een brede overgangsregering. In het nieuwe kabinet zitten slechts drie personen uit de guerrilla en één uit de 26 juli beweging. De meeste ministers komen uit het establishment en hebben een eerder behoudende stempel. Manuel Urrutia is de nieuwe president. Hij is een eerder conservatieve rechter en overtuigd anticommunist, maar heeft het wel opgenomen voor de revolutionairen die de Moncada hadden bestormd. José Miró Cardona, een advocaat uit de hoge kringen en ook conservatief, wordt de nieuwe eerste minister. Fidel wenst niet in de regering te stappen. Hij wil zo dicht mogelijk bij de bevolking blijven en vanuit die positie waken over de revolutie. Noord-Amerikaanse zakenlui hebben vertrouwen in de nieuwe ploeg en dringen bij hun regering aan op een snelle erkenning. De aanwezigheid van prominente figuren uit de burgerij en de grote steun van de bevolking creëren verwarring bij de leidende politieke kringen in de VS. Er treden heel snel ernstige meningsverschillen op tussen de premier en de president. De regering maakt ook geen haast met het uitvaardigen van revolutionaire maatregelen. Op 13 februari dient Miró zijn ontslag in, Fidel komt in zijn plaats op voorwaarde dat de bevoegdheden worden uitgebreid. Vanaf maart wordt een reeks wetten gestemd: verlaging van huurprijzen, elektriciteitstarieven en medicijnen, de invoering van het minimumloon, het openstellen van de stranden voor het publiek, enz. Deze maatregelen kunnen op veel sympathie rekenen bij de bevolking. Ze versterken de geloofwaardigheid van de nieuwe leiding. In februari starten de revolutionaire rechtbanken om de oorlogsmisdadigers te berechten. Het Batista regime heeft naar schatting twintigduizend mensen omgebracht.(1) De processen zijn publiek. Ze worden aangegrepen voor een eerste internationale campagne tegen de Cubaanse revolutie. Na enkele maanden worden de rechtbanken afgeschaft. Philip Bonsal, de toenmalige VS ambassadeur merkt in zijn memoires op dat de oorlogscriminelen berecht werden volgens de principes van de Nürenbergprocessen en dat een bloedbad na de val van Batista uitbleef. Dertig jaar eerder, werden de huurlingen van Machado die schuldig waren bevonden aan gelijkaardige misdaden, gewoonweg als ratten opgejaagd door de volksmenigte en vermoord.(2) In mei wordt de wet op de landhervorming getekend. Het is een bescheiden hervorming,(3) ze is bijvoorbeeld minder radicaal dan die in Japan na de Tweede Wereldoorlog. Maar voor de grootgrondbezitters – vooral VS-burgers – is de wet onverteerbaar. Voor Washington is het van dan af ook duidelijk dat het met Fidel ‘de verkeerde kant uit gaat’. Het is ook het begin van de strijd binnen de schoot van de regering tussen de revolutionairen aan de ene kant en de reformisten en conservatieven aan de andere kant. De spanningen stijgen, er hangt een confrontatie in de lucht. De chef van de luchtmacht klaagt de aanwezigheid van communisten in de regering aan en loopt over naar de VS, waar hij zijn diensten aanbiedt. President Urrutia, die zelf op weinig steun geniet bij de bevolking, gaat een krachtmeting aan met Fidel. In de maand juli doet hij enkele anticommunistische uitspraken in de media. Indien de 26 juli beweging dat wil, kan zij hem probleemloos aan de kant zetten. Maar Fidel mobiliseert de bevolking door via de radio zijn ontslag aan te kondigen op 16 juli. De druk op de president wordt groot en hij neemt op zijn beurt ontslag. In zijn plaats komt Osvaldo Dórticos, een lid van 26 juli beweging. Er zijn massale manifestaties en stakingen om Fidel zijn ontslag te laten intrekken. Op 26 juli neemt hij het ambt van premier weer op. Het aftreden van Urrutia is een serieuze streep door de rekening van de reactionaire krachten en van Washington. In oktober is er een poging tot destabilisatie van enkele officieren in Camagüey onder leiding van Hubert Matos, persoonlijke vriend van de afgezette president. Dat gebeurt opnieuw onder de vlag van het anticommunisme. Dit incident leidt tot een crisis in de regering en het aftreden van enkele conservatieve en reformistische ministers. In dezelfde maand keurt president Eisenhower een programma goed om de revolutie te ondermijnen. Dat gaat van steun aan contrarevolutionaire groepen, lucht- en zeeaanvallen, moordaanslagen op Fidel, tot het storen van de radio- en TV-zenders en clandestiene radiouitzendingen. Op het einde van 1959 zijn er nog steeds geen banden met de SU. Voor de Cubaanse regering is dat op dat moment geen prioriteit en omgekeerd heerst in Moskou een zeker scepticisme ten aanzien van de Cubaanse revolutie. Als we terugblikken op het eerste jaar dan zien we dat de revolutie een voorzichtige start neemt. De maatregelen zijn van die aard dat het aantal vijanden van de revolutie beperkt blijft. Er worden bescheiden sociale stappen gezet, de focus ligt op de consolidering van de politieke leiding en de landhervorming. De economische macht ligt nog steeds in handen van de dominante klassen en enkele VS-kapitalisten. De landhervorming verandert niets essentieel aan de eigendomsverhoudingen en de verdeling van de rijkdom. De eerste maanden van 1960 drijven de VS hun agressie op. Het voorlopige hoogtepunt is 4 maart: in de haven van Havanna wordt een boot met wapens uit België opgeblazen. Bij de begrafenis van de slachtoffers lanceert Fidel voor het eerst de leuze ‘Patria o muerte’. In diezelfde periode worden verschillende economische overeenkomsten gesloten met landen uit het Oostblok en met China. In mei gaan Cuba en de SU diplomatieke banden aan. De relaties met de VS gaan van kwaad naar erger. De VS-raffinaderijen in Cuba weigeren petroleum uit de SU te raffineren. In juni weigert een Noord-Amerikaans mijnbedrijf belastingen te betalen. In juli is Washington niet meer bereid de afgesproken hoeveelheid suiker in te voeren. Op 6 augustus kondigt Fidel een reeks nationalisaties aan van VS-bedrijven. De VS-administratie voert de diplomatieke druk op en zet de landen van Latijns-Amerika onder druk. Eind augustus wordt Cuba impliciet veroordeeld door de oas, de Organisatie van Amerikaanse Staten. De confrontatie gaat in crescendo. Er volgen meer en meer sabotageacties en aanslagen. Na een explosie in het centrum van Havanna wordt op 28 september in elke wijk een comité opgericht ter verdediging van de revolutie, de zogenaamde cdr’s. In januari werd reeds een revolutionaire jeugdvereniging opgericht en in augustus de Federatie van Cubaanse Vrouwen (fmc). Tegen het einde van oktober worden alle Noord-Amerikaanse bedrijven genationaliseerd. In dezelfde maand stelt de VS-administratie een exportembargo in: enkel voedsel en medicijnen mogen nog uitgevoerd worden naar Cuba. Washington voert de militaire operaties op. Vanaf december beginnen contrarevolutionairen een guerrillastrijd in het gebergte van Escambray. Zij krijgen luchtdekking vanuit de VS. Honderdduizend Cubanen worden gemobiliseerd om daar een einde aan te maken. Tegen eind februari zijn de meeste brandhaarden opgeruimd. Toch zal het nog tot in 1965 duren vooraleer deze contrarevolutionaire activiteiten volledig uitgeroeid zijn. Tegen het einde van 1960 is het kapitalisme zo goed als uitgeschakeld. De belangrijkste bedrijven zijn genationaliseerd, de conservatieven en anti-communisten zijn uit de regering, verschillende massaorganisaties zijn opgericht en er is een beginnende alliantie met de SU en de Oostbloklanden. De politieke macht is geconsolideerd en de reactionaire krachten uitgeteld. De sterke ideologische confrontatie leidt niet tot verdeeldheid of verzwakking van de revolutie. De steun van de bevolking is zeer groot. De fundamenten zijn gelegd voor een volgende fase: de verdieping van de revolutie en het uitbouwen van het socialisme. Het essentiële van het Moncada programma was uitgevoerd en temidden van een epische anti-imperialistische strijd, ging de Cubaanse revolutie over naar de socialistische fase.(4) Deel 1: De koloniale periode en de onafhankelijkheidsstrijd Deel 2: De Republiek (1902-1953) Deel 3: De gewapende strijd (1953-1959) Deel 5: Ontstaan en uitbouw van het socialisme (1961-75) (1) Deel 6: Ontstaan en uitbouw van het socialisme (1961-75) (2) Deel 7: Verdere uitbouw van het socialisme (1975-1986) Deel 8: De Rectificatie (1986-1990) Deel 9: De Speciale Periode (1990-) Deel 10: Hervormingen en diplomatiek isolement (1994-1998) Deel 11: Diplomatieke successen en Batalla de ideas (1998-) Deel 12 (slot): Bush, ALBA, Fidel en Raúl (2003-) Tijdslijn Noten: * Dit artikel verscheen in gewijzigde vorm in Demuynck K. & Vandepitte M., De Factor Fidel, Antwerpen 2008, hoofdstuk 1. (1) Bourne P., Fidel: A Biography of Fidel Castro. New York 1986, p. 168. (2) Szulc T., Fidel: A Critical Portrait, New York 1986, p. 483. (3) Elk individu mag over 402 hectare beschikken. (4) Informe del Comité Central del PCC al Primer Congreso, Havanna 1978, p. 44.